FINANCIEELE DAGBLAD
Eduard Sporken
Hugo Souren

Wiegendood voor de film-cv

Vluchten naar gelijksoortige belastingfaciliteit in buitenland is geen oplossing

24 july 1999

In december 1998 introduceerde de Nederlandse overheid een belastingfaciliteit ter versterking van de filmindustrie. Die werd enthousiast onthaald door filmproducenten en banken. Dat blijkt uit de vele gezamenlijke initiatieven om bioscoopfilms als beleggingsobject aan particuliere investeerders aan te bieden. Als een van de eerste bioscoopfilms die met behulp van de belastingfaciliteit is gefinancierd, zal 2 september 'Nachtvlinder' van Herman van Veen in première gaan. Het Ministerie van Financiën bevestigt dat inmiddels meer dan 25 verzoeken voor soortgelijke projecten zijn ingediend, waaronder de nieuwste productie van Ate de Jong, 'De ontdekking van de hemel'.


De vraag is echter of dit niet tevens de laatste bioscoopfilms zullen zijn die met behulp van de belastingfaciliteit tot stand zijn gekomen. Want in het belastingplan voor de 21ste eeuw wordt voorgesteld om het ondernemersbegrip (een kernbegrip bij deze materie) onder de beoogde 'Wet inkomstenbelasting 2001' aan te scherpen. De belastingfaciliteit vindt zijn oorsprong in de Cultuurnota 1997-2000. Daarin staat dat Nederlandse filmbedrijven te klein en verbrokkeld zijn en dat het afbreukrisico per afzonderlijke film te groot is, waardoor de private investerings- bereidheid gering is. Gezien het aanwezige talent en de beschikbare knowhow voor een volwassen filmindustrie, werd in december 1998 de belastingfaciliteit geïntroduceerd, waarbij particuliere investeerders (met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998) de mogelijkheid wordt geboden om deel te nemen in het kapitaal van een film commanditaire vennootschap ('film- cv'). Daarmee kan worden geprofiteerd van aanmerkelijke fiscale faciliteiten. De participant wordt aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waardoor hij gebruik kan maken van de investeringsaftrek en de zogeheten willekeurige afschrijving. Dat laatste houdt in dat de participant zijn geïnvesteerde bedrag in één keer in het eerste jaar ten laste van zijn inkomen mag brengen. Wordt de film-cv opgeheven, dan kan de zogeheten stakingsfaciliteit worden gebruikt, waarbij ten minste ƒ 20.000 belastingvrij kan worden genoten en het eventueel meerdere belast wordt tegen het bijzondere tarief van 45% (in plaats van het maximale tarief ad 60%). Een en ander is vooral aantrekkelijk voor wie in dit maximale tarief valt.
Neem als voorbeeld een film met een budget van ƒ5 mln, een exploitatieresultaat van ƒ1,5 mln in het tweede jaar en een verkoopopbrengst van ƒ 2mln in het derde jaar. Het budget wordt bijeengebracht door particuliere participanten, die ieder ƒ 50.000 investeren. Die komen dan ieder voor zich uit op een netto investering van ƒ 11.900 en een totaal rendement van ƒ 11.670. Dat is 102% na driejaar ofwel 34% per jaar.

Eind juni bood een werkgroep van vertegenwoordigers van VNO-NCW, MKB Nederland, LTO en de Ministeries van Economische Zaken en Financiën het rapport 'Belastingen bedrijfsleven voor de 21e eeuw' aan bij staatssecretaris Vermeend. In het rapport worden diverse maatregelen voorgesteld om het ondernemerschap in brede zin te versterken. Echter, tevens wordt voorgesteld om deze plannen deels te financieren door het begrip ondernemerschap in de inkomstenbelasting juist te beperken (budgettaire opbrengst ƒ 50 mln) en de stakingsvrijstelling te beperken, namelijk door deze slechts één keer per leven toe te staan bij staking van alle ondernemingsactiviteiten (opbrengst ƒ 115 mln).

De beperking van het ondernemerschap houdt in dat personen die uitsluitend medegerechtigd zijn tot het ondernemingsvermogen, zoals de commanditaire vennoten in een scheepvaart of film-cv, niet langer als ondernemer zullen worden aangemerkt. Deze personen zullen in de regel voortaan voor hun deelgerechtigheid in een onderneming onder de forfaitaire rendements- heffing vallen van de voorgestelde 'Wet inkomstenbelasting 2001' (beoogde ingangsdatum 1 januari 2001). De grote verandering is dat het dan niet meer van belang is of, en hoeveel rendement de vermogensbestanddelen opleveren en van welke aard het rendement is, maar dat participanten een forfaitaire vermogensgroei van 4% wordt toegerekend, waarover 30% vermogens- rendementsheffing zal moeten worden betaald.
In het regeerakkoord is opgemerkt dat voor maatregelen waarvoor dit passend is, een redelijk overgangsrecht zal worden gecreëerd. Gezien het feit dat particuliere investeerders op min of meer uitdrukkelijke uitnodiging van de overheid participeren in een film-cv, zou het niet meer dan redelijk zijn dat in deze situaties een overgangsregeling van toepassing zou zijn, ook omdat de belastingfaciliteit voor de filmindustrie nog maar zo kort, namelijk slechts vanaf december 1998 van toepassing is. De vraag is echter of de Nederlandse filmindustrie hierbij nog gebaat zal zijn. Banken alsmede particuliere investeerders zullen een afwachtende houding aannemen wegens onzekerheid over de fiscale gevolgen van participaties in scheepvaart en fdm-cv's vanaf 1 januari 2001. De investeerders in 'De Nachtvlinder', 'De ontdekking van de hemel' en andere ingediende aanvragen zullen hun fiscaal voordeel hopelijk al voor 1 januari 2001 gerealiseerd hebben.

In Engeland is het mogelijk dat particulieren deelnemen in fiscaal transparante entiteiten die een film exploiteren. Hierdoor genieten zij fiscaal voordeel als gevolg van deze transparantie (tegen het Engelse top inkomstenbelastingtarief van 40%). In Frankrijk kunnen individuen deelnemen in een Société pour le Financement du Cinéma etl'Audivisuel (SOF1CA). Zij kunnen een maximale aftrek van 25% van hun inkomen of maximaal Frs 120.000 voor de Franse inkomstenbelasting realiseren. Ook in Duitsland kunnen particulieren deelnemen in filmvennoot- schappen. Het fiscale voordeel hier wordt gezien in de transparantie en het feit dat verliezen en winsten uit verschillende activiteiten met elkaar gecompenseerd kunnen worden voor de inkomstenbelasting. Fiscale inwoners van Nederland kunnen ook gebruik maken van deze faciliteiten, met name in Engeland en Duitsland. Na 1 januari 2001 zullen ook deze faciliteiten echter zeer waarschijnlijk onderworpen worden aan de forfaitaire rendementsheffing in Nederland. De vraag is hoe dit uitpakt onder de belastingverdragen die Nederland gesloten heeft.


Hugo Souren en Eduard Sporken zijn verbonden aan PricewatcrhouseCoopers in Amsterdam.