NRC
Cees Overgaauw

De black-out van Herman van Veen

24 maart 1973

Dinsdagavond 20 maart, kwart over negen, de eerste lentedag is op een paar uurtjes na gevild. In Carré volgen 800 mensen de show van Herman van Veen. Alles loopt naar wens, over een kwartiertje zal het pauze zijn. Niemand kan nog vermoeden, dat de tocht naar de koffiekamer dit keer met heel andere gevoelens ondernomen zal worden, dan het publiek op een gemiddeld avondje theater gewend is.


Plotseling stokt de voorstelling. Herman van Veen klapt dicht zegt niets meer. Minuten lang. Tien minuten lang. Twintig minuten lang staart hij het publiek aan. In enkele hoeken is een begin van zenuwachtig gelach. Gezoem van stemmen uit de zaal neemt toe. De zaallichten floepen aan. Verwarring, een paar scheldende mensen plotseling. Sommigen staan op en lopen de zaal uit.

Donderdagavond 22 maart. Een klein uurtje voor de voorstelling begint vertelt Herman van Veen in zijn kleedkamer zelf over de voor Nederlandse theaterbegrippen nogal unieke gebeurtenis.
"D'r zat een pullekie op m'n vinger. Middenin de show zag ik hem plotseling zitten. Ik kon m'n ogen er niet van afkrijgen. Zo imbeciel..., ik kon geen woord meer uitbrengen. Ik was helemaal gebiologeerd door dat pullekie. Kijk hij zit er echt. In een reflex herinnerde ik plotseling een droom, een nachtmerrie, waarin iets dergelijks gebeurde. Het was ook tijdens een show, en plotseling kon ik de gedachte niet van me afzetten, dat alle mensen in de zaal geen ogen hadden. In die droom liet ik toen de zaallichten aandoen, zodat ik de mensen aan kon kijken. Dat gebeurde nu ook.
Ik schrok me rot, want toen ik al die mensen een hele tijd doodstil had zitten aankijken, zag ik mensen kwam toen terug en zocht weer een plaats op. Met, die mensen heb ik toen nog twintig minuten gediscussieerd.
De ontdekking, dat er veel mensen waren, die helemaal niet van mij eisen, dat er een glad programma wordt voorgeschoteld en dat ik maar mens moet zijn in m'n eigen tijd, was wel een verademing voor me. Het belangrijkste is, dat je contact hebt met de mensen en daar horen ook black-outs bij. Het is oneerlijk om dan gladjes te proberen door te gaan. Tijdens die discussie werden er zeer zinnige dingen gezegd. Er ontstond eigenlijk een soort ideaal theater, zoals je dat nooit van te voren kunt plannen. Ik heb daar nog de hele nacht over liggen nadenken.
Het is zo eenvoudig om top-entertainment te brengen, een aanloopje, langzaam werken naar een hoogtepunt, een climax, dat kost me geen moeite. Wat ik wil is, dat er mensen komen die begrijpen dat ik me niet iedere avond hetzelfde voel. Het programma is wel hetzelfde; Maar een stuk muziek kan je vrolijk spelen en ook chagrijnig, op die manier krijg je pas echte muziek. Eigelijk is de show iedere avond anders." Later in de koffiekamer, waar het publiek al begint binnen te stromen voor de aanvang van de voorstelling (Oh, ik sta zo op het toneel hoor. Alleen even schminken en een andere broek aan) gaat Herman van Veen nog even in op de vraag of hij al voelt hoe het vanavond zal lopen.
„Nou, ik ben vanmiddag bij m'n belastinginspecteur geweest. Die mensen weten alles van je. Hoeveel sokken ik drie jaar geleden versleet tijdens een tournee..., dat ik ooit eens drie dagen hotelkosten van een verblijf ergens in de provincie afschreef, terwijl ik er maar één nacht had geslapen. Ontzettend vriendelijke mensen hoor, daar bij de belasting. Eentje vroeg nog, of ik hem zou groeten als hij naar de voorstelling kwam..
Maar ik vind het wel eng, zo'n middag."



CEES OVERGAAUW