Nieuwe Apeldoornse Courant
Jan van der Kleij

Herman van Veen loopt weer voorop

21 december 1978
De shows van Herman van Veen hebben meestal iets van een eredienst waarin Nederlands grootste performer zelf een ademloos gadegeslagen en beluisterde voorganger is. Misschien moet dat ook wel, want de hypergevoelige en -intuďtieve Van Veen heeft de mensen meer over elkaar te vertellen dan wie van zijn collega's ook en dan vergt het wel een extra inspanning om een en ander zo duidelijk mogelijk over te brengen respectievelijk te verstaan. Kenmerkend voor die plechtstatigheid is ook de vorm waarin Herman van Veen zich in zijn liedjes steeds meer bedient. Of „lied- jes"? Een jaar of tien geleden vertelde hij mij al, liever te spreken van „liederen". En vandaag de dag, lang na „Suzanne" en „Cirkels" en „Rozegeur, maneschijn", zou ik zelf liever willen spreken van recitatieven, af en toe („waar nodig") voorzien van een simpel refrein, waarvan nauwelijks meer dan één regel blijft hangen („Jij had ogen met uitzicht op zee...").


Dat recitatief-achtige dient echter niet alleen het "liturgische" in zijn voordracht, het hoort ook bij zijn alledaagse taalgebruik en vooral de versobering in woorden en situaties.
Een bedrieglijke eenvoud overigens, want de teksten van Herman van Veen (en die van zijn geestelijke tweelingbroer Rob Chrispijn) zijn eigenlijk eerder collages, bijeengeplakte situaties, waarvan elk fragment weer de diverse kleuren van het understatement heeft.
Herman's nieuwste elpee, ,,0p handen" (Harlekijn HH 2925.539) is daarvan een schitterend voorbeeld.

De nummers hierop zijn weer feilloze analyses van, en commentaren op, de intermenselijke toestanden ver van ons bed en dicht daarbij. Van genoemde recitatieve monotonie maakt hij vooral gebruik in liederen die de kloof tussen arm en rijk tot onderwerp hebben, zoals het Brechtiaanse „Lekker buitje" („Maar het geloof verzet geen bergen meer, / dat doet alleen het geld"... „Op de man af gevraagd / zijn wij stuk voor stuk niet thuis") en „Te loom" dat instrumentaal bijzonder veel reliëf krijgt dank zij een steelband-effect. Op tekst van Jaap Harten worden in „De damesmuziekkapel van Frau Holl" de contrasten in levensgenot en oorlogsellende in '14-'18 (maar duidelijk niet alleen toen) schrijnend neergezet. In „Honds" zegt Van Veen in de gedaante van de trouwe viervoeter: ..Dierenvrienden vind je overal. Hun liefde voor ons blijft altijd bestaan. Want ze sparen al hun woede en hun gal om elkaar de hersens in te slaan".

Dat het met de vrouwenemancipatie nog lang niet overal ideaal is illustreert hij via „Keurig vermoord" (tegen een vrouw die meer aan het doen dan aan het zijn denkt en meer uit fatsoen dan uit liefde leeft) en „De weduwe" (die zo stom was om met een rijke man te trouwen, terwijl zij zich nu alleen nog maar het geluk herinnert met de idealistische jongen die zij om materiële redenen afwees). Aan de andere kant is er ook weer mededogen met een alleen gebleven moeder vol migraine („De buurvrouw") en de dochter die genezen verklaard uit de kliniek naar huis komt, waar men echter geen tijd en aandacht voor haar heeft („Niet alleen"). Ook de mannen krijgen er van langs, in „De duiven los" (de vader die niet van zijn dochtertje af kan blijven) en „Uitzicht op zee" (waarin de auteur ook zijn eigen gestuntel in relaties aan de kaak stelt).

Ook muzikaal bezien (de meesterlijke arrangementen van vooral Erik v. d. Wurff) is deze plaat een juweel, waaruit andermaal blijkt dat Herman van Veen en de zijnen de andere Nederlandse liedjesmakers nog altijd enkele stappen vooruit zijn. Vooral doordat ze pertinent weigeren „confectie" te vervaardigen.