Nieuws van de dag
M.R.Ziegler

Herman van Veen terug in de hoofdstad

20 september 1978
Wat leek Carré immens dinsdagavond met slechts enige honderden toeschouwers in de zaal! Maar cabaretier Herman van Veen (32) haalde er zijn schouders over op. Hij weet niet beter in Amsterdam. De eerste dagen van zijn reeks voorstellingen moeten de mensen er nog voor warm lopen. Het is een onderdeel van zijn campagne of beter gezegd van zijn „geen-cam- pagne". Het publiek, ook de pers, zij moeten eerst maar eens komen kijken en oordelen. De mond-tot-mond-reclame is zijn geloof.


Na zo'n twee en een half jaar is Herman van Veen terug in de hoofdstad. Zes weken lang, zijn langste serie, in Carré; uitgezonderd zondag- en maandagavond. Hij heeft geen titel op de avond geprikt; er is een ,,mogelijk programma" met voor Amsterdam nieuwe nummers. Hij maakt er een keuze uit. Hij begint met een simpel oudhollands vers: Heer Jezus heeft een hofken, waar de bloementjes bloeien en de engeltjes zingen. Op de vrolijke uitsmijter „Wel Annemariken" na, eindigt hij ook met het „hofken".

Tussen dit "lieve'" vers ligt, staat, hup pelt, danst, zingt en speelt Herman van Veen: de wereld is niet zo geweldig, de mensen onder elkaar zijn liefdeloos en krabben elkaar met behendigheid de ogen uit. 'Waar de schuld ligt? Een moeilijke, onbeantwoorde vraag. Ergens zegt Herman van Veen: ,,God zij met U, maar je zal er niet op moeten rekenen". Het klinkt allemaal wat wrang, maar in deze voorstelling overschrijdt hij, minder dan vroeger, de grens tussen de ironie en sarcasme. Hij is duidelijk blijer dan vroeger; hij voelt zich gelukkiger, wat hij na afloop van zijn voorstelling beaamt. ,,Ieder mens kent periodes in zijn leven van ups en downs. Ik ben beland in een heel positieve en in een opbouwende".

Hij krijgt en neemt internationaal meer armslag. De helft van zijn voorstellingen speelt hij nog slechts in Nederland. Duitsland trekt sterk aan hem. Het volgend jaar gaat hij naar België, daarna, in het Engels naar Scandinavië en Engeland. Het voorjaar 1980 hoopt hij, in het Frans, zijn artistieke opwachting te maken in het theater van Jean Louis Barrault in Parijs. Vóór deze toernees zingt en speelt hij zijn eerste Engelse grammofoonplaat vol, zodat het buitenland kan voorproeven. Het is nog niet zeker of er een Franse plaat zal verschijnen.

Het buitenlandse repertoire zal hoofdzakelijk worden afgeleid van zijn tegenwoordige programma. Herman van Veen schrijft namelijk geen volledige nieuwe shows. Zijn voorstellingen zijn het resultaat van een vloeiende ontwikkeling. Hij streeft ernaar, en slaagt daarin geen puur-Hollandse accenten aan te brengen; hij neemt de algemeen menselijke verhoudingen op de korrel; hij ziet deze niet van de blije kant, maar komt toch pêtisch uit de hoek.
Ontroerend is bijvoorbeeld de scène met een pop, „die kan alleen lachen. Dat is heel praktisch, want je kunt nooit zien wat ze denkt". De pop laat hij een klein meisje spelen, die dol op oma is, omdat zij altijd lekkere koekjes in huis heeft en laatjes met veel rommeltjes. Op het dressoir staat de trouwfoto van haar vader en moederm,ze lachen elkaar vol geluk toe. Kleindochtertje ,,tegenwoordig vechten pappie en mammie iedere dag met elkaar en geven mij dan de schuld. Ik heb laatst een kikker een knikker laten inslikken en na een poosje was ie dood. Wanneer ik thuis stiekum een knikker in de soep doe, mag ik dan voortaan altijd bij omaatje blijven?"

Knap en treffend zijn de persiflages op bijvoorbeeld de jeugd en de popmuziek, het muziekensemble dat avant-gardistische klanken moet spelen, de supporters van een voetbalwedstrijd. Tijdens een matig partijtje trappen wordt een goal gezet. Van Veen springt enthousiast op, maar de scheidsrechter keurt het punt af. De pleuris breekt uit. ,,Ik ga die vent het fluitje uit z'n bek trappen". Van Veen klimt over het hek en rent het veld op. Lacht uit. Politiehonden blaffen. De cabaretier gebruikt bij deze scènes met lenigheid het gehele podium, waarop nauwelijks een decor staat. Er is wat gestyleerde opbouwvoor de musici;er wordt veel gewerkt met licht- én ge- luidseffecten.

Voor het theater brengt hij bijna aan het slot een primeur. Hij staat midden in wolken van rook en wierook en speelt de onbetwiste machthebber die zich te pletter verveelt. De ene keer beveelt hij zijn minister oorlog te maken; dan weer vrede te bewerkstelligen. Wat hij ook uitkraamt, bijval is zijn deel en krijgt hij bloemen. In deze scène laat hij in de rook zich een felgekleurd lichtdak boven het hoofd spannen van Laserstralen. Popgroepen hebben zich al meer bediend van deze vinding, maar als - theatereffect is het in ons land nog niet vertoond.

Herman van Veen schenkt zijn publiek geen eenvoudige kost, dat is bekend. Er zijn talrijke doordenkertjes bij; hij concludeert nauwelijks en laat dit over aan zijn toehoorders. Een moeder vraagt haar man, waarom er tralies voor de ramen zijn van het kamertje van hun dochter. Het meisje is opgenomen in een inrichting. „Ter voorkoming van inbraak", antwoordt de man. „Maar er staat slechts een bed, en houten stoel en tafel?" ,,Die hebben ook geld gekost", zegt de man weer, die de televisie aanzet. „Waarom doe je dat", ergert zijn vrouw. „Omdat we zijn uitgekletst".

De muziek vervult de gehele avond door een onmisbare rol, wat ook moeilijk anders kan voor een man die zijn conservatorium-diploma op zak heeft en zelf aardig de weg weet op zijn viool. Hij zet geen slagwerk in, maar laat het ritme blazen door de tuba van Hans Koppes en de trombone van Ger Smit. Voorts Erik van der Wurff (piano)en Martijn Alsters (fluit) en Harry Sacskioni (gitaar) die tevens borg staat voor enkele fijnzinnige soli. Na afloop van de voorstelling loopt Herman van Veen van het podium af naar achteren in de zaal ten einde zijn technische medewerkers in het applaus te betrekken en verdwijnt met het publiek uit de zaal...



M. R. Ziegler