Haarlems Dagblad
John Oomkes

Gedeeltelijk nieuwe show komt in Carré pas laat van de grond

Herman van Veen grillig talent

20 september 1978
AMSTERDAM. — Langzaam tilt de toneelmeester een set con|ga's uit een verrijdbare instrumentkoffer. Het tempo waarin hij zijn werk doet, wordt door Herman van Veen op snierende opmerkingen onthaald. Aan de grollen komt gelukkig een einde als laatstgenoemde eenmaal vanachter zijn percussieset het schitterende derde-wereldlied De Paters inzet. De woorden worden met fluwelen stem, maar striemend hard van lading uitgesproken.
„Tja, de tijd dat de paters naar Afrika afzakten om de negers wit te wassen!" Volgt een tekst waarin het vooroordeel dat de besteding van de ontwikkelingsgelden altijd en eeuwig weer ontmoet, wordt verheven tot een definitie van de manier waarop er juist vanuit Nederland ontwikkelingshulp wordt geboden. Van Veen laat daarbij elke nuance weg, is dan zwart-wit.



Voordat de pauze echter zijn consumptieve waarde kan bewijzen, treedt de kleinkunstenaar nogmaals ontregelend op. De Paters wordt gebracht tegen een muzikale achtergrond waarin Van Veens begeleidingsband gebruik maakt van steelpans en eigenlijk eerder valt te plaatsen in het caraïbische. Hoe het ook zij, hij laat zichzelf ook niet onbetuigd on ramt met vuur op de conga's. Het percussiespel neemt geleidelijk een steeds belangrijker plaats in en het eindigt er tenslotte mee, dat Van Veen alleen met zijn slagwerk op het podium achter blijft. Al dan niet reële aanslagen worden er op het instrument gepleegd.

Erg verheffend kan ik op dat moment de Show die Herman van Veen met ingang van gisteravond in het Amsterdamse Carre presenteert niet vinden. Maar bij elke flauwiteit heeft hij de lachers wel op zijn hand, dus zijn pogingen om belangrijker te willen zijn dan het eigenlijke nummer (of de eventuele inhoud daarvan) sorteren wel enig effect. Maar de sfeer waarin hij afwisselend fratsen makend of bezwerend het woord richt tegen het publiek blijft zeker tot aan de pauze kil. De slechte opkomst bij de „Amsterdamse premiere" van een gedeeltelijk nieuwe show werkt dan bovendien ook al niet mee. En dat in het. theater waar Herman van Veen de grootste successen uit zijn nu al twaalfjarige loopbaan boekte.

Dezelfde man die in het verleden weken achter elkaar erin slaagde zijn rol als kasmagneet te onderschrijven, heeft in de keiharde, tweede helft, van de jaren zeventig toch kennelijk een behoorlijk deel van zijn populariteit, moeten inleveren. De oorzaken zijn moeilijk te onderkennen dan het simpele symptoom. Van Veen geldt ten eerste al jaren als een halve zachte; ie- mand die zijn (vaak controversiële) bedoelingen verpakt, in wollige, handig-bedrieglijke teksten en onverwacht-poetische zinsconstructies.

Als de eerste helft van zijn show dan ook maatgevend was geweest voor het geheel, dan zou het vellen van een oordeel een makkelijke zaak zijn. Ondanks zijn in de inleiding beschreven Spielerei zou het dan heten dat Van Veen gemakzuchtig is geworden, zichzelf graag hoort praten, op handige wijze een programma met, oude en nieuwe liedjes in elkaar draait door getructe verbindingstekstjes uit te spreken en zijn overtuigingen zo zwart-wit neerzet, zodat het lijkt alsof je naar een cartoon van Stefati Verwey kijkt of een cursierfje van Carmiggelt leest. Voor de consument valt daarbij duidelijk vast te stellen wie goed handelde en wie fout was. maar werkelijk diepgaand zijn de meeste teksten over de archetypen niet. Iedereen kent die slechte ochtendkrant (Onder Woorden), die verlepte vrouw (Catharina, weduwe van Boas) of die Paters immers wel. Van Veen draagt het allemaal voor met een zelfingenomenheid, die hem niet siert en die verhindert dat hij zich werkelijk opengooit.

Vanzelfsprckcnd is 's mans microfoontechniek bij dat alles weer af, evenals zijn zingen en de begeleiding van een kwintet, waarin kwalitatief goede musici als Erik van der Wurff (toetsen), Harry Sacksioni (gitaar), Martijn Alsters (fluit), Hans Koppes (tuba), en Ger Smit (trombone) tot goed ensemblespel komen. Voor de pauze imponeren slechts Papa, mag ik naast je zitten en de Tukkerse verbittering in Aal.

Na de pauze worden sceptici, ook ondergetekende, gedwongen hun houding en oordeel te herzien. Het lijkt dan wel alsof we een betere kant van het grillige talent van Van Veen krijgen voorgeschoteld. De zelfingenomenheid wordt ingeruild voor zelfbewustheid, waardoor het, trage tempo van liet programma verdwijnt en het slaapverwekkende treuzelen wordt verwisseld door krachtig theater. De teksten krijgen in elk geval een sterkere toneelmatige aanpak, waardoor het verhaal over het achterlijke, maar gelukkige meisje en de oude gek die denkt dat hij de Schepper is, een artistieke beleving meekrijgen, in plaats van een artistiekerige pose.
Herman verliest zich tenslotte prachtig in het nummer Omaatje, waarin hij afgemeten vorm geeft aan een pittig kleindochtertje. Veel gelach en gegrijns dwingen tenslotte Honds en Het Doelpunt af', maar in de finale komt Van Veen op zijn top. Een intermezzo waarin hij gebruik maakt van geluids- en beeldeffecten zo ook de uitbeelding van de verveelde, corrupte presidentsmacht in Verveling maken veel goed van de aanvankelijke kritiek.



John Oomkes