Limburgs Dagblad
Paul Haimon

Gekunsteld web met enkele glanzende draden

De Spinse van Herman van Veen

19 januari 1974

NA DE voorstelling van De Spinse in de stadsschouwburg van Maastricht, donderdag, kwamen verschillende mensen naar me toe, met de vraag wat ik ervan vond. Zij wisten zelf niet wat ze ervan moesten denken. De vele fans van Herman van Veen, als trouwe aanhangers van de man die een eigen soort pop op dichterlijke snaren zette, al wat teleurgesteld, omdat het fenomeen niet zelf optrad — hij zat achter in de zaal en gaf daar wel eens aan waar er gelachen behoorde te worden maar ooh dit werd slecht begrepen — verlieten zonder enthousiasme de zaal.

DE FANS van Marious Fluitsma, geruime tijd Maastrichtse door haar studie aan de Toneelacademie er haar engagement bij het Groot Limburgs Toneel, waren geestdrifig. Herman van Veen zelf was nog niet tevreden over de voorstellingen. Of hij hét nog eens mag zijn, blijft een vraag. Het stuk is zo warrig als een spinnen in de herfst, er blinken hier en daar wat draden die zelfs kunnen parelen, door het spel van Marlous Fluitsma, prachtig mimisch met hoofd en handen, én een enkele. keer door een treffende regel in de tekst.



HERMAN VAN- VEEN is, een dichter, en een eenzaam man, zoals vele dichters. Hij is nooit goed begrepen. ook niet met zijn pop. In De Spinse kan men daarover een tekst beluisteren. Zijn pop werd niet gewaardeerd, het was pop van een nakomer.
Hij had echter zijn eigen publiek. dat hij nu, door De Spinse, bij bosjes gaat verliezen. Ik kan. me voorstellen dat hij daar niet om rouwt. Ik heb eens bij zo'n Herman ven Veen-show gezeten en nooit in mijn leven heb ik, bij enige schouwburgvoorstelling. zoveel stupiditeit ervaren. Van Veen kon de stomste slechtste banaalste of kitschigste dingen zeggen of doen, en men gilde alsof het fenomeen zich weer zelf overtrof. Tenslotte ging hij doen aan Publikumsbeschimpfung. Hij moest haast wel. En het publiek werd alsmaar barbaarser in de hulde van het fenomeen. Men brulde om de grootste flauwekul. In De Spinse, een spel gebouwd op een cultuursprookje, komt die show- man nog hier en daar aan het woord.

MEN HOORT zijn teksten dan echter niet uit de mond van Van Veen komen, en dan ia het nu-ja, leespoezie, niet slecht, maar toch niet meteen om er een bloemlezing mee te openen. Het meisje dat de Libelle symboliseert. Els de Boer. brengt op zeker moment ook een voordracht Een Herman van Veens nummertje aan het adres van de gelovigen aangesloten bij een kerkgenootschap. Zulke nummers zijn al enige jaren vaste prik bij onze cabaretiers.
Alle gelovigen zijn onnozelaars, de domiree, de kardinaal, de bisschop, de rabbi zijn de voorgangers van een bende slijmerds, huichelaars of imbecielen. Het wordt nu tijd voor een fijne bloemlezing van dit soort grappen. De vraag is wel: tot wie richt men zich met dit werk. Tot de gelovigen? Die zijn intussen aan zoveel moeten wennen dat ze hoogstens meewarig het hoofd schudden om zoveel onbegrip. Tot de ongelovigen? Het zegt die mensen niets, want ze weten er zo weinig van, is het kommentaar dat ik uit hun mond heb gehoord. Tot wie richten zij zich dan? Tot zichzelf. Het is hun vorm van masochisme. Zij hebber behoefte aan kwelling en kwellen zichzelf. Men zou., dit eens wat uitvoeriger moeten ontleden.

DE VOORDRACHT van Els de Boer slaat in het stuk nergens op. Zei komt er zo maar in, omdat Herman van Veen ergens mee zit. Hij zit met zijn eenzaamheid. Hij is in de mythologie gedoken om daarvan iets wijzer te worden. Hij is in de natuur gaan wroeten om daar wat wortels voor zijn existentie te vinden. Hij heeft een heel persoonlijk stuk in elkaar gezet, dat hoogstens verbinding krijgt met wie Herman van Veen helemaal door heeft.
Marlous Fluitsma is een van de weinigen die er iets van begrijpt. Zij kan echter daardoor nog niet in de huid van Herman van Veen kruipen. Het hele stuk , vol symboliek. maar daaruit ook weer in absurdistische beelden ontsnappen, blijft juist zoals dat gekunsteld web ergens op het podium hangen. Het komt niet over. Hel werd geen spel. maar bleef experiment. En Chesterton heeft daarvan reeds gezegd: 'n experiment is een ding dat mislukt. Men zou hebben verwacht, dat Van Veen met zoveel middelen tot zijn beschikking als hij wilde, iets fantastisch van het gegeven zou hebben gemaakt.
Hij schiet echter in fantasie al meteen tekort als hij de Wagen in een gele trui, broek met bretels en gele laarsschoenen laat optreden. Er is wat muziek, het mooiste daarvan is uit Fauré's Requiem, er zijn wat liedjes, er wordt soms interessant met licht, geluid, schaduwspel gespeeld, maar het geheel pakt niet samen. Dit denk ik nu van De Spinse.



Paul HAIMON