De Nieuwe Limburger
Koos Vermeeren

Is er een dichter in de zaal?

18 december 1970

Herman van Veen: de cabaretier met de duizend en een mogelijkheden (zoals het publiek hem kent), de dansende harlekijn, de gevoelige zanger van poëtische liedjes, de flitsende conferencier, maar vooral de immer creatieve (ook als hij op het toneel staat) persoonlijkheid. AI deze karakteriseringen zullen hem niet deren, hoogstens ergeren. Want Herman van Veen wil gewoon zichzelf zijn, dat wil zeggen een tot berstens toe getalenteerde jongeman, die avond aan avond op dat enorme toneel de vonken van zijn persoonlijkheid laat bliksemen, of hij het wil of niet.


Het zijn vooral de jongeren die in dichte drommen naar zijn show trekken (in Maastricht waren er twee uitverkochte zalen, waarop haastig op een later tijdstip twee nieuwe voorstellingen werden ingelast: (opnieuw uitverkocht), jong van leeftijd maar gelukkig ook van geest. Wat is het geheim van zijn succes?
Het antwoord op die vraag is geloof ik te vinden in een facet van het kunstenaarschap van Herman van Veen, dat tot nu toe wellicht onopgemerkt bleef: zijn dichterschap. Bij uitgeverij Andries Blitz n.v. te Laren is kortgeleden de dichtbundel "Herman van Veen" verschenen, waarin teksten van liedjes zijn opgenomen die hij in zijn show brengt en voorts gedachten en gedichten die geschreven zijn omdat ze kennelijk geschreven moesten worden.

Het zijn regels die vooral gelezen moeten worden, daarbij het optreden van Herman van Veen zelf vergetend, want dan kan het subtiele woorden- en gedachtenspel de poëtische beeldkracht ten volle bezit nemen van de lezer. Typerend voor de poëzie-wereld van Herman van Veen is het volgende gedicht:


ik eigen mij wat licht toe
een heel klein straaltje
er blijft zat over
ik raap wat sprokkels
en steek die aan
om in m'n hele kleine
pannetje

wat warmte lichtbruin
te braden
om daarmee
zomersproeten
te schilderen
op de herfst.

Herman van Veen sprokkelt het geluk, dat wil zeggen met kleine beetjes, gelukkig met de kleine dingen om hem heen,

die voor zo velen onopgemerkt blijven. Het is de dichter die het opmerkt, het telkens voor de eerste maal ziet, het optekent en dan maar hoopt dat de lezer het ook als „de eerste maal" ervaart, zoals:

de deur van m'n hart
staat open
ik heb geen kruk om hem
te sluiten
dus wilt u heel voorzichtig
duwen
het klopt steeds
gooi niet zo hard met de
deur
ik kan m'n hart
haast niet verstaan

Herman van Veen kan in 2 regels een hele wereld oproepen. een wereld die ontzagwekkend wijd is voor wie er open voor staat, en benepen klein voor wie niet poëzie- minded is:


inplaats van witte gestampte
muisjes
wil ik liefde in m'n thee.

Of in het volgende drieregelige versje dat ogenschijnlijk springerig van gedachte en beeld is, doch in feite niet meer of minder is dan de eeuwige communicatiestoornis, maar dan dichterlijk verwoord :




als je me recht aankijkt
kijk je langs me heen
m'n oorlel heeft het me
verteld.

Herman van Veen is sterk audidatief, maar tevens ook visueel ingesteld. En dat visuele is plastisch gericht. Een voorbeeld.


ze was mooi
en droeg het haar tot op de
grond
ze rook heerlijk
meer dan een uur in de wind
we wandelden langs de
appelboomgaard
naar de melkweg
thuis hebben we weken
elkaars handen
vastgehouden
bij 't eten
hield zij het mes
en ik de vork vast
we hielden immers van
elkaar.




Het zou niet eerlijk zijn Herman van Veen te vergelijken met andere cabaretiers, al is dat voor het publiek natuurlijk gemakkelijk, omdat vergelijkingen altijd uitgaan van herkenbaarheden.
Maar voor Herman van Veen gaat dat niet op, omdat — hoe jong hij ook is — hij reeds duidelijk een eigen indentiteit heeft, al zal die ogenschijnlijk moeilijk te definiëren zijn. Dat komt omdat Herman van Veen zo veel uitdrukkingsmogelijkheden ten dienste staan. Maar wie hem aan het werk ziet en hoort vraagt zich toch af: Is er een dichter in de zaal?

Ja, die is er in al zijn poëtische facetten, in woord en gebaar, in stem en mimiek.
Thuis in de studeerkamer treedt Herman van Veen uit zijn gedichten en gedachten naar voren als een eeuwig kind, dat met volwassen middelen uitdrukking geeft aan wat hij om zich heen ervaart en ziet door kinderogen. Treffend voor het dichterschap van Herman van Veen is daarom het juweeltje, dat hij schreef bij de geboorte van zijn zoontje:




ik weet dat het heelal
heel groot is
toch zijn de ogen van een
kind veel groter.




Wanneer Herman van Veen deze karakteristiek van zijn dichterschap leest zal hij wellicht lachen of boos zijn (beide als een volwassen kind) maar hij moge dan niet vergeten dat deze recensie geschreven is uit een eigen ervaringswereld, dus zoals de poëzie van Herman van Veen tot mij is gekomen. Daarbij heb ik doelbewust het theateroptreden van Herman van Veen buiten gesloten (ik ken hem ook alleen van de televisie en de grammofoonplaat).

Zijn gedichten hebben ook een eigen benadering nodig, al geloof ik zeker dat deze het kernpunt, de bron zijn van het kunstenaarsschap van Herman van Veen.



KOOS VERMEEREN