Rotterdams Nieuwsblad
Frand Happel

De wonderbaarlijke mandarijn van het Nederlandse theater

18 september 1979
Rotterdam — Herman van Veen zingt 'In m'n uppie'. Een mooi liedje over het nog alleen zijn, het alles nog in eigen hand hebben. Wat in het begin best fijn kan zijn. Maar op den duur komt de eenzaamheid. Het refrein van dat liedje heeft wel iets deinends, maar de tekst is er niet een die gelijk meezingt. Niettemin roept Van Veen tot de zaal: 'Allemaal'.
Het publiek wil wel, maar weet niet hoe en waar te beginnen. Dus zingt het publiek niet mee. En is het uiteindelijke trieste van dat 'In m'n uppie' plotseling bijna tastbaar.



Een treffend moment uit de variant op zijn laatste show, die Van Veen gemaakt heeft om er — na een korte reeks voorstellingen in eigen land (nog tot en met morgen in De Doelen, van 25 tot en met 29 september in het Haagse Congresgebouw) — mee op 'Europe Tour' te gaan. Je kunt je dan even nieuwsgierig als ook bevreemd afvragen hoe het straks in het Duits of het Engels, in onder meer Berlijn, Keulen, München, Wenen, Kopenhagen en Londen gaat klinken en doet verstaan, daar deze nieuwste produktie meer dan ooit wortelt in de tekst.

Herman van Veen: de wonderbaarlijke mandarijn van het Nederlandse theaterwezen. Wat hij gisteravond, samen met zijn vaste muzikale begeleiders (exclusief gitarist Harry Sacksioni, die een tijdje voor zichzelf mag werken, waarschijnlijk leuk voor Harry, maar voor Herman een pijnlijk gemis) liet zien en horen maakte diverse malen aanspraak op de kwalificatie 'fascinerend'.
Die reactie dan vooral naar aanleiding van het tweede deel van het programma waarin, behalve dat 'In m'n uppie', zich de monoloog van de geniaal- kindse oude man zit die zijn imaginaire kleinzoon vertelt hoe hij de hemel en de wolken ('uit lijkbleek, schaamrood en blauw van de kou') en het weiland geschilderd heeft, met bomen heeft gestrooid, kortom alles gemaakt heeft, behalve haastl ('want daar heb ik geen tijd voor'), een jaren dertig-bewerking van Theodorakis' 'De macht der gewoonte' en de kolderieke, maar tegelijkertijd dodelijke act van de fanate voetbalsupporter in het stadionvak R van Rotzooi.

In het eerste deel accentueert Van Veen de maatschappelijke keuze die hij in de vorige show al had 'toegelicht'. God, Geloof en de Volwassen Mens vertrouwt hij niet meer. De teksten waarmee die opstelling dan geschraagd worden hebben op zichzelf potentie voldoende, alleen zijn er nu — in woord en gebaar — allerhande kleine plukjes franje aangehangen. Onnodig, storend en afleidend en met name de somberte die er over het eerste deel als in mistflarden hangt krijgt daardoor wat halfslachtig.

Het totaal is qua beweging en zeker qua licht perfect verzorgd on de twee grote 'toverballen' die — zachtjes rijzend en dalend — Van Veen op het podium nu alweer enkele jaren boven het hoofd hangen blijven het visueel prachtig doen.



Frans Happel