NCRV Gids
Jan Rensen

'Deze vuist op deze vuist'

Willem Wilmink bang voor alles

17 sep 2004

Vorig jaar augustus overleed een van de creatiefste dichters en tekstschrijvers van Nederland: Willem Wilmink. Het uur van de wolf portretteert hem deze week. "Luister even wat ik roep, lust jij ook een broodje poep?


Willem Wilmink, dichter/essayist/letterkundige/liedschrijver/ verteller/kinderboekenschrijver/enzovoort was niet alleen veelzijdig, hij was ook een vat vol tegenstellingen.
Zijn bekendheid is dat al. Iedereen kent zijn naam. En iedereen kent zijn liedjes. Maar slechts weinigen zullen die liedjes en die naam vanzelfsprekend met elkaar verbinden. Beroemd werden bijvoorbeeld De oude school van de cabaretgroep Don Quishocking, Frekie van Joost Prinsen en Hilversum 3 bestond nog niet van Herman van Veen. Veel minder bekend is dat Wilmink de tekst schreef van alledrie. Of de liedjes van Ome Willem: "Luister even wat ik roep, lust jij ook een broodje poep?" en "Deze vuist op deze vuist".

Over die laatste tekst heeft Aart Staartjes nog een mooie anekdote. Op diens bestelling bedacht Wilmink de begin- en slottune voor het VARA-kinderprogramma De film van Ome Willem. "Het slot moet iets heel simpels zijn," luidde de opdracht. En simpel werd het: "Deze vuist op deze vuist, deze vuist op deze vuist, deze vuist op deze vuist, en zo klim ik naar boven." Het was op een klein papiertje gekrabbeld, en toen Wilmink het aan Staartjes liet lezen, vroeg hij twee dingen: "Wat vind je ervan?" en: "Denk je dat ik hier eigenlijk nog geld voor kan vragen?"

Het is tekenend voor Wilminks bescheidenheid; zo'n onbeduidend tekstje, dat kan toch niets waard zijn. Maar hij zag zelf over het hoofd welke genialiteit in die eenvoud besloten lag, vooral gelet op de groep waarvoor de tekst geschreven was: jonge kleuters.
De beeldende kracht van het liedje die de fantasie van de jongste kinderen in beweging zet, het oeroude spelen zonder speelgoed. Niet voor niets staat het liedje in het geheugen gebeiteld van miljoenen Nederlanders en hun toenmalige ouders. En sinds de herhalingen van vorige zomers in opnieuw twee generaties. "Hij bleef denken als een kind, maar met meer overzicht dan een kind," zegt zoon Michiel over hem.

DRIFTKOP

Tegenstellingen lagen besloten in zijn karakter. Een aardige, lieve man was het; zijn liedjes zijn er een weerspiegeling van. Maar hij was ook een driftkop, een narrig persoon die niet kon dulden dat het even iets anders ging dan hij wilde. Een telefoon die rinkelde tijdens Studio Sport kon hem al in alle staten brengen. En hij was een man bij wie in het dagelijks leven de grove vloek op de tong bestorven lag.

Soms kwamen die eigenschappen merkwaardig dicht bij elkaar, zoals Robert Long vertelt: "Hij zat soms te rammen op zijn typemachine, gromde en vloekte terwijl hij woest aan het schrijven was. Dan draaide hij het velletje eruit en vroeg: 'Wat vind je ervan?' Ik verwachtte iets vreselijks te gaan lezen, maar daar stond dan een heel lief versje." Maarzo lief als hij was in zijn teksten, zo bot kon hij in het leven zijn. Hij verzuimde, zonder iets te laten weten, aanwezig te zijn bij het huwelijk van zijn zoon Rutger. En evenmin liet hij taal of teken horen bij het plotselinge overlijden van Harry Bannink, de man die zoveel van zijn liedjes op muziek had gezet. Het zijn dingen die hem in zijn naaste omgeving nog steeds kwalijk worden genomen. Zelfs nu hij al meer dan een jaar dood is.

PESSIMIST

Achteraf blijkt dat Wilminks bescheidenheid en botheid grotendeels gebaseerd waren op angst; een permanente vrees voor alles, ontstaan tijdens de oorlogsjaren. Zijn levensvisie was er een van een pessimist.

Zoon Michiel: "Elke keer als je denkt een keer geluk te hebben, is er toch weer iets dat het kapotmaakt." Maar het was juist die angst die hem leerde genieten van de kleine dingen van het leven: koester de dingen die je kunt koesteren, voor het te laat is. Daar komen die prachtige, kleine observaties vandaan, zoals in het gedicht Echtpaar in de trein (over een man en vrouw die tegenover elkaar zitten):

Zij rijdt de wijde toekomst in
en ik rij het verleden uit
En beiden aan dezelfde ruit
Of het maatschappijkritische gedicht
Zwarte ogen:
'Soms zie je in drukke straten
zigeunerkinderen staan.
Ze hebben verbijsterde ogen.
Ze kijken de mensen aan.
In landen, zo rijk geworden,
dat het een schande is,
kan voor een paar arme zigeuners
geen dubbeltje worden gemist.

Zijn allermooiste gedicht is zonder twijfel het loflied op Ben Ali Libi, tevens een hekeldicht op het nationaal-socialisme en op alle demagogen die uit naam van de democratie hun eigen macht aan de vrijheid van anderen onttrekken. In Het uur van de wolf kan Joost Prinsen het niet declameren zonder in snikken uit te barsten.



Jan Rensen