NRC Handelsblad
HENK VAN GELDER

Herman van Veen is op het toneel minder gepolijst dan op plaat

17 apr 1990

Herman van Veen heeft zichzelf tot een schaars verkrijgbaar artikel gemaakt - het respect en de verering zijn in omliggende landen dermate veel hoger dan hier, dat hij vaak buiten Nederland optreedt. Terwijl hij in eigen land nog min of meer kan worden on-dergebracht in de cabaret- en amusementstraditie, wordt hij elders erkend als een artiest met een ongekende veelzijdigheid. En waar de Nederlandse volksaard de neiging heeft wat lacherig te worden van zijn zendingsdrang, worden zijn gedachten over het leven en de wereld in landen als Duitsland en Frankrijk volstrekt serieus genomen. Zijn buitenlandse reputatie wordt hier nauwelijks geëvenaard.


Maar nu hij er weer is, zit Carré vol. Hij maakt zijn entree met een blinddoek voor, snuift de lucht op en zegt zachtjes: "Amsterdam." Zijn eerste toegift, ruim twee uur later, is bovendien . een wondermooi versje van Simon Carmiggelt. Herman van Veen is in elk geval geen vreemde geworden.

Zijn nieuwe show - de zoveelste, ze zijn niet meer te tellen - is beduidend lichter van toon dan die van de vorige jaren. Het is alsof hij heel wat filosofische aspiraties van zich heeft afgeschud en zich heeft voorgenomen weer grappen te maken. Geen vaag-impressionistische schetsjes meer, geen fragmentarische metaforen, maar veel visuele effecten, een sterke nadruk op zijn mimische talenten en gelukkig ook weer heel wat verbale gein. Hij lijkt zichzelf ditmaal aanzienlijk minder ernstig te nemen dan voorheen. En hij zingt ook weer meer. "Als je bang bent, zing je maar een liedje", zegt hij telefonisch tegen zijn zoon, die thuis niet naar bed wil. "Dat doet pappa ook altijd-en het wordt zeer in-teressant betaald."


Met een broekzak vol confetti loopt Herman van Veen door zijn voorstelling, die associatief is opgebouwd en nauwelijks ruimte laat voor applaus. Een liedje gaat vloeiend over in een paar zinnen, een grap of een vindingrijk spel met de theatertechniek. Uit een strak uitgevoerde striptease komt een tennisnummer voort, een aanstekelijke reeks Afrikaanse klanken leidt weer tot een puur Nederlands lied. Zijn repertoire is grotendeels van eigen hand, een paar teksten met krachtige, concrete beelden zijn van Willem Wilmink en de karakteristieke muziek met de huppelende basakkoorden en de schetterende sax is vaak van Erik van der Wurff. Het klinkt in zo'n zaal allemaal veel energieker dan op de gepolijste platen en in de tv-versies daarvan. Voor zover er plaats is voor applaus, dirigeert Herman van Veen dat - één keer zelfs letterlijk.


Hij wekt voortdurend de indruk alsof het allemaal ter plekke ontstaat en elke avond anders is, maar in elk gebaar en in elk schijnbaar achteloos requisiet is de hand van de regisseur zichtbaar. Die regisseur is hij zelf, iemand met zoveel theater-raffinement dat hij zijn publiek met mateloze precisie tot elke gewenste reactie kan brengen. Tot en met de verwarring over de vraag of er nog een tweede toegift zal komen.



Henk van Gelder