Het Nieuwe Land
Jan Loovers

Poëzie laat zich niet indikken in Wilminks keus

16 okt 1993

'Wilminks keus II', Nederlandse poëzie van 1945 tot heden, door Willem Wilmink. Uitgeverij Walvaboek. Laren. Prijs f25,-.


In Wilminks keus II maakt Willem Wilmink zijn tocht door de Nederlandse poëzie af, die hij begon in de eerder gepubliceerde Wilminks keus I. In dat deel I behandelde hij in vogelvlucht de Nederlandse poëzie van de middeleeuwen tot 1945, terwijl in het onlangs verschenen deel II de poëzie aan bod komt vanaf de Tweede Wereldoorlog tot heden.


Evenals in het eerste deel trekt de eigenzinnige samensteller van deze bloemlezing zich weinig aan van literaire conventies of van waardeoordelen die in de loop der jaren ontstaan zijn. Enkel en alleen Wilminks eigen "naak is het criterium geweest voor opname. Het doel van Wilmink is trouwens bok niet het geven van -een evenwichtige doorsnede van de Nederlandse literatuur. Eigen smaak als enige leidraad is natuurlijk erg aantrekkelijk, maar de kans op toevalligheid is natuurlijk sterk aanwezig. In zijn inleiding geeft hij dat ook meteen toe: 'Bij mijn keuze van de gedichten speelde het toeval een belangrijke rol.' De lezer weet dus wel duidelijk waar hij aan toe is.

Dichters die Wilmink minder aanspreken, bijvoorbeeld vijftigers als Lucebert en Kouwe- naar, heeft hij niet opgenomen. Daarnaast ontbreken ook moderne Nederlandstalige Belgische dichters. De gedichten die Wilmink wel opgenomen heeft in zijn galerij van persoonlijke voorkeur zijn over het algemeen trouwens geen verrassingen. Zeker, vaak zijn het schitterende gedichten of Citaten van grote Nederlandse dichters als Nijhoff, Achterberg, Vroman, Vasalis en Gerhardt. Zoals bijvoorbeeld de fraaie regels van Gerrit Achterberg:

'Ik deed, van alles wat gedaan kan worden,
het meest misdadige - en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte
naam genoemd,
met die van mij. Nu is het stil
geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.'

(pag.15) of van Vroman :

'Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.' (pag.46/47)

Wilmink besteedt ook aandacht aan poëtische teksten van cabaretiers en woordkunstenaars als Herman van Veen, Johnny van Doorn, Hans Dorrestijn en de Vlaamse Wannes van de Velde. Wilmink noemt nogal wat namen in zijn relatief korte bloemlezing. In vaak zeer beknopte verbindende teksten probeert de samensteller een karakteristiek te geven van de gekozen dichter en zijn of haar poëzie. Soms lukt het Wilmink in weinig woorden de dichter te typeren. Het komt echter ook nogal eens voor dat het niet lukt;
Bij Achterberg bijvoorbeeld, aan wie hij een tiental pagina's besteedt, vertelt hij wel bijzonderheden over de tragische gebeurtenis: het doden van de hospita, maar over het centrale thema in Achterbergs poëzie, werd met geen woord gerept. Wilmink noemt dan wel een aantal passages uit Achterbergs gedichten, ' (wel zeer fraaie passages overigens), om de rijkheid daarvan aan te tonen, maar de kern waar het om gaat wordt niet aangeroerd.

De vraag dringt zich op of Wilmink met zijn opzet het gestelde doel wel bereikt: het publiceren van een persoonlijke keus uit Nederlandse gedichten om poëzie bij: een breder publiek te introduceren. Met andere woorden-laat de kern van de Nederlandse poëzie en de toelichting daarop zich zo indikken, zoals dat gebeurt in Wilminks keus, zonder oppervlakkig en fragmentarisch te worden?
Ik denk van niet.



JAN LOOVERS