Meppeler Courant
Ton Henzen

Herman van Veen veelzijdig theaterman

16 mei 1988

Vrijdag- en zaterdagavond, schouwburg Ogterop, Herman van Veen met Erik van der Wurff (piano, synthesizers), Nard Reijnders (saxofoon) en Cees van der Laarse (basgitaar). Beide avonden uitverkocht.


Herman van Veen begint zijn programma met een lied van W. von der Vogelweide (tekst aangepast door Willem Wilmink) uit de dertiende eeuw over terugkomen in een plaats waar je je jeugd hebt doorgebracht. 'De vriendjes waar 'k mee speelde zijn traag en oud. De bossen zijn verdwenen en het veld bebouwd. Niets dat mij kan troosten dan dit ene hier: in dezelfde richting stroomt nog de rivier'.


Een lied dat gezongen in Meppel betrekking heeft op Van Veen zelf die de zomervakanties doorbracht in de stad aan de Reest waar zijn grootouders en vader zijn geboren. Hij logeerde bij oom Henk, de kapper en later bij familie Jan Bralten. Zaterdag-avond bracht hij een hommage aan de familie Bralten met Suzanne, hij had het misschien wel tien jaar niet gezongen op toneel. Suzanne die je meeneemt naar de rivier. Een lied dat voor de familie Bralten van zeer bijzondere betekenis is. De zaal was ontroerend stil.

' Herman van Veen, de dichter, vokalist, stemmen- en stemmingmaker, danser, mime-speler, violist en pianist, de clown die verwonderd door het leven gaat. Van Veen, het Utrechtse straatjochie dat 's zomers de natuur in Drenthe en Noord-West Overijssel diep in zich opneemt en uitgroeit tot een wereldburger, een hofnar zonder hof, zoals hijzelf zegt, maar de hele wereld als zijn speeltuin ziet. Hij treedt op in Parijs, New York, Oost- Duitsland. Hij toont zijn veelzijdig en uniek talent op menig continent. Is gek, romantisch, melancholiek, beschouwend, poëtisch en ontroerend. Het enige wat zeker is dat alles zo onzeker is, zingt hij. Herman van Veen is beschouwender geworden alsof hij tussen clownerieën door zijn toehoorders de ogen opent. Hij is sterk in liedjes als Anne en Toveren. Hij rijgt die liederen in een knappe enscenering aan elkaar. Van gegoochel met pingpongballen - waar hij na de pauze knap op terugkomt en de gewenste 88 balletjes toch tevoorschijn tovert - naar een toverbol wat uiteindelijk uitmondt in zijn lied Toveren.


Herman van Veen, de cosmopoliet, wordt als handpop met aftastende bewegingen aan het bein van het programma op een wereldbol getild, verdwijnt achter de coulissen om dan zelf tevoorschijn, te komen. De kleine jongen is groot geworden. Hij heeft zich ontwikkeld tot een kunstenaar met een grote zeggingskracht. Zingt en praat over de dagelijkse dingen des levens. Over dood, angst, onzekerheid, kinderen, relaties. Over de gevaren van kernreactoren, apartheid, over de dwaze moeders die zekerheid willen over hun vermiste vaders en zonen, een indringend slotlied dat vrijdag als toegift diende. Behalve clown is Herman van Veen ook sterk in persiflages. De mega-sterren uit de popwereld worden in de felle schijnwerpers gezet op muziek van Bruce Springsteen en in Lonely Kojboj lijkt hij de Achterhoekse groep Normaal te parodiëren, waarbij de musici getooid zijn met grote hoeden. En dan zijn er plotseling de bijna vloeiende overgangen naar meer beschouwende zaken, over liefde en haat, over de verwondering die voorbij is, over de vogels die je alleen twee minuten per jaar op de vierde mei hoort. Met zijn stem imiteert hij Japanners, Chinezen, Russen, speelt via zijn clownspet met toneellicht en geluid, hanteert een tennisracket eerst als wapen, omdat hij als Utrechtse stapper een discotheek niet in mag, het racket dient vervolgens als gitaar en die fase gaat vloeiend over in een prachtige slow-motion act over een tennisspeler.

Het is beklemmend als hij uit een rookkolom met een wit masker tevoorschijn komt en met twee golfclubs een Ku Klux Clan-kruis vormt. Hij speelt de confrontatie met zijn eigen dood, ligt op het toneel opgebaard en even later klautert hij uit de zaal het toneel op. Als een wervelwind danst hij over het toneel. Zingt uitbundig dat hij zo vrolijk is en is even later weer de ingetogenheid zelve.

Als een kleine Herman van Veen in de vorm van een pop begint hij zijn programma, aan het eind ervan accentueert hij de kleinheid en breekbaarheid van mensen die zoveel moeite hebben tot echte geestelijke wasdom te komen. Hij zingt een kinderlied uit de serie Alfred Jodocus Kwak.

Zijn toegift op vrijdagavond gaat, zoals gezegd over de dwaze moeders. Hij besluit optimistisch, al zegt hij over zichzelf een realistisch pessimist te zijn: aan het eind van de tunnel zal er weer licht zijn. Hij straalt uitbundige vrolijkheid uit, klimt de zaal in, hijst zich over de rijen stoelen, neemt temidden van het publiek afscheid en verdwijnt door de zijdeur. Zaterdagavond gaat daar het ontroerende Suzanne aan vooraf.

Herman van Veen bewijst temeer een uniek, spontaan en veelzijdig kunstenaar te zijn die zijn mallotigheden, zijn uitspattingen als clowneske speelman steeds weer een diepere betekenis weet te geven.



Ton Henzen.