de Volkskrant
MARTIN SCHOUTEN

Sentimentele ellende van Herman van Veen

15 september 1986
''Een half uur voor de pauze richt Herman van Veen zich tot een meisje op de eersre rij van Carré:
„Hoe heet je?"
„Marieke."
„En hoe heet je nog meer?"
„Rijk."
„Daar zou je een hele hoop op kunnen zeggen." (Gelach).
„En waar kom je vandaan?"
„Uit Heerhugowaard."
,Ja, daar zou je ook een hele hoop op kunnen zeggen." (Gelach).

De band met het publiek nauwer aanhalen via een persoon op de eerste rij is iets wat ik wel meer entertainers heb zien doen. Maar als je van Freek de Jonge bijvoorbeeld zo'n dialoogje navertelt heb je een geestigheid op papier, waardoor de lezer kan begrijpen waarom de zaal op dat moment in de lach schoot. Herman van Veen zegt eigenlijk niets, maar hij laat dat niets door intonatie en timing een grap worden. Ander voorbeeld. Hij zingt:

„Ik hou van jou langs zon en maan tot aan het ochtendblauw."
Zo op papier is het ellendige Candlelight poëzie. Maar als je het hem hoort zingen, compleet met sentimenteel vibrato, krijgt het iets waardoor je denkt: nou ja, Franse en Engelse liedjesteksten zijn vaak weinig beter. Zie je hem er ook nog bij, dan krijgt het werkelijk allure.



Herman van Veen is, kortom, een theaterbeest. Pet af en hang tegelijk je verstand in de garderobe, dat is het probleem. Van Veen is een entertainer uit de beste traditie van Toon Hermans en dan vooral de niet geringe vroege Hermans, die met de vorm van de one-man show jongleerde en experimenteerde in voorstellingen als Ballot.

Hermans van Veen heeft ook een grote reeks vormgrappen in petto. Links op het toneel zit het begeleidingsorkestje en rechts staan de kisten, waarin de spullen van de show worden vervoerd, een sfeer te maken van improvisatie en nonchalance, van de altijd onderweg zijnde troubadour. In de loop van de avond worden die kisten gebruikt om overheen te klimmen, eentje wordt een doodskist en een andere kist — die op zijn kant staat — blijkt toegang te geven tot een disco waar een discriminerende Surinaamse uitsmijter Van Veen de toegang weigert omdat hij kaal is. Dat levert swingend gedans op, acrobatische valpartijen en een komische cross-talk van Van Veen met zichzelf in de rol van Surinamer.

„Het probleem van Herman," zei de directeur van een Parijs theater dit voorjaar tegen me, „is dat hij te veel talenten heeft." Van Veen speelt viool en piano, zingt, danst, clownt, acteert, componeert, scnrijft en heeft de power en het charisma om een avond lang op zijn eentje een zaal te boeien. Zo'n Niagara aan talent heeft de neiging om in duizend druppels uiteen te spatten en te verdampen tot niets. De samenwerking met de kritische directeur van het Théatre de la Ville heeft hem wat dat betreft goed gedaan. Want daar is deze voorstelling in januari 1985 begonnen als een uur in de vooravond. In november 1985 was de show rijp voor 'de officiële première' in het Deutsches Theater te München.

Toon Hermans is zijn halve leven tevergeefs bezig geweest om Broadway te veroveren. Van Veen komt niet van Broadway, maar toch ook niet uit de geringste Europese theaters met een goed ingespeelde voorstelling naar Carré, waar hij het publiek uit zijn hand liet eten: de toegiften besloegen bijna een half uur. Dat alles is een grote prestatie en de criticus kan, petto affo, slechts vaststellen dat hij dingen heeft gezien die op onze planken zeldzaam zijn. Maar...

Wat een sentimentele ellende, wat een in glitter verpakte armoe, wat zonde dat zo'n authentiek talent tot Veronica-niveau is afgezakt.



MARTIN SCHOUTEN