TUBANTIA
HERMAN HAVERKATE

'Zolange als ik leef, zal ik zingen'

15 jan 2004

Ergens achter Diksmuide, diep weg in het Vlaanderenland, woont zanger/beeldhouwer Willem Vermandere (62). Sinds 1968 bestookt hij het Belgische publiek met zijn liedjes vol melancholie, zelfspot en ironie. In Nederland is hij nog niet echt bekend, maar wellicht gaat dat na zaterdag veranderen. Theater De Bouwmeester in Haaksbergen biedt dan onderdak aan deze Vlaamse bard uit de Westhoek. 'Zolange als ik leef, zal ik zingen.'


Loodzwaar hangt de grijze lucht boven Steenkerke. In het huis van Willem Vermandere geurt het naar vuur en verbrand hout. Verwarming is er niet in deze voormalige taveerne uit 1863 waar de stoelen in een cirkel om de immer brandende houtkachel staan opgesteld. Soms, als de noordenwind giert over het land, is het in de voorkamer te koud.

Dan trekken de bewoners zich terug in het achterhuis, wachtend tot de rust in het Vlaanderenland is teruggekeerd.
'Ge leeft hier met de seizoenen mee', zegt de zanger. En even later: 'Dit huis heeft een ziel. Dat voelt ge onmiddellijk.' Ooit kwam hier, in de oorlog van '14-'18, soldatenvolk zich verpozen. Vermandere wijst op een kring van uitgesleten vloertegels rondom het vuur. 'Daar zaten ze met hun laarzen vol ijzerbeslag. Soms meen ik dat ik hun gesprekken nog kan horen.'

Hoe vaak heeft hij in z'n liedjes niet deze 'godvergeten hoek' van België bezongen? Het desolate landschap, de kerkhoven en de 'duuzenden doden uit d'n oorlog', waarmee in België nog altijd de Eerste Wereldoorlog wordt bedoeld.

'Als je van ze leven in de Westhoek passeert/
, deur regen en noordenwinden/
keert omme den tijd als j' alhier passeert/
den oorlog ga j' hier zvere vinden'.



Vermandere woont in Steenkerke. Een kleine stip op de kaart, nabij de kust en de Franse grens. Een paar huizen in de leegte, een kerkhof en een kerk, op weekdagen gesloten. 'God ontvangt tegenwoordig door de week geen volk', mompelt de zanger/beeldhouwer. Sinds 1968 wist hij met zijn poëtische liedjes in België een vast publiek van fijnproevers aan zich wist te binden. In zijn soms onnavolgbaar mooie Vlaams, onder eenvoudige begeleiding van een klarinet, gitaar en accordeon, bezingt hij de kleine wereld van het leven, waarin letterlijk alles tot een lied kan worden.
Meestal melancholiek, soms filosofisch, ironisch (zoals in het prachtige 'Mijn Vlaanderenland', en een enkele keer bijtend wanneer hij de onverdraagzaamheid van het Vlaams Blok op de korrel neemt. 'Ik kan daar niet goed tegen, hè. Het is allemaal zo schreeuwerig, gelijk die protserige IJzertoren bij Diksmuide. Ge ziet direct: dat is niet een kunstenaar die dat gemaakt heeft. Het mooiste oorlogsmonument van Vlaanderen staat in Vladslo, hier vlakbij. Ik bedoel natuurlijk dat van Kathe Kollwitz. Ge ziet de worsteling, het verdriet. Haar zoon stierf in d'n oorlog. Hij ligt aan haar voeten. Ik mag daar geer- ne een poos verwijlen.'

Vermandere is zelf ook beeldhouwer. In de kamer, toch al boordevol met boeken, klarinetten en gitaren, staan wonderlijke figuren van ijzer en hout. 'De verborgen kant van mijn ziel, zeg ik altijd. De eenvoud die ik in mijn liedjes zoek, laat ik hier los. Zo tegen maart, als de eerste gaten in de agenda beginnen te vallen, begin ik weer te werken. En dat gaat de hele zomer door. Ik wil altijd weer nieuwe dingen maken, altijd weer tijd nemen om mezelf te herbronnen. Doet ge dat niet, dan wordt ge een hol vat dat op routine draait. Een pater, een groot predikant in België, heeft me daar eens tegen gewaarschuwd. Hij vroeg me na afloop van een concert: 'Willem, hoeveel concerten geeft ge per maand.' Toen ik hem dat vertelde, zei hij: als ge niet oppast, gaat ge u eigen tegenkomen.' Hij werd geboren in Lauwe, nabij Kortrijk. In 1940, het eerste jaar van die andere oorlog, waarvan hij zich nog de bombardementen herinnert op het vliegveld van Wevegem.

'We gingen daags erna kijken. En we vonden een duim.' Vader was wagenmaker, in een gezin van vier jongens waarvan er drie voorbestemd waren om hamer en beitel van hun vader en grootvader over te nemen. Willem was de enige die zich aan het lot wist te onttrekken. 'Vader leerde ons muziek, de grootste schat van mijn leven. Hij kwam op een dag met een klarinet beneden. Ik kon daarop spelen. Een liedje dat de Canadezen zongen. Op het Ceciliaafeest van de Harmonie heb ik het gespeeld. Dan ging het muzikantenvolk op karren door het dorp en was er 's avonds bal populaire. De tien die dan nog niet zat waren," speelden dan nog wat.
Opeens was er mijn tante die me op het podium drukte. 'Ge gaat dat liedje van de Canadezen spelen', riep ze me toe. Ik kon niet anders. Toen het klaar was, ben ik zo de zaal uitgerend. Ik schaamde me. Maar de mensen bleken het heel mooi te vinden.'
Als enige van de familie mocht hij verder leren. Bij de paters oblaten. Hij zat zelfs vier jaar in het klooster, leerde theologie en godgeleerdheid. 'Een mooie tijd. Ik zal daar geen kwaad woord over zeggen. Maar ik mocht geen liedjes zingen of beelden maken. Als aankomend pater dient ge u toe te leggen op de schriften. Op n'n dag ben ik eruit gestapt. In Nieuwpoort werd ik godsdienstleraar. Non deju, dat viel niet mee. Als opvoeder ben ik geen succes. Maar ik heb er wel geleerd om verhalen te vertellen. Dat ge eenvoudige middelen moet gebruiken, om aan visserskinderen iets te zeggen over zoiets zwaars als het eeuwig leven. Misschien dat m'n liedjes daarom ook zo eenvoudig zijn. Ge moet alle ballast overboord zetten. Wat er dan overblijft, is de kern. Meer is er niet nodig.'

In de week dat hij ontslag nam als leraar, schreef hij zijn eerste lied. 'Dat was 35 jaar geleden. Zolange zit ik al in het vak. Ik zong al langer liedjes, maar die waren niet van mezelf. In 1968 ontdekte ik een bundel met liedjes in het dialect van de Westhoek. Die heb ik op plaat gezet en, non déju, ik was in enen een bekend zanger. Van de ene op de andere dag heb ik besloten om op school te stoppen. Ik ben daarop zelf aan het schrijven geslagen en, welnu, hét is niet meer gestopt. Dat duurt maar voort. Ge wilt het toch allemaal in uw eigen woorden zeggen. Ik denk ook dat dat het wezen is van de artiest. Hij heeft genoeg van de clichés, hij wil het anders doen. Elk lied is een getuigenis, komt voort uit innerlijke noodzaak. Dat gaat nooit meer over.'

In een ouderwets zwart plakboek met dikke kaft bewaart hij de getypte versies van zijn liedjes. Elke week komen er nieuwe bij. Over zijn nonkel bijvoorbeeld die onlangs stierf en van wie hij zijn eerste klarinet kreeg. 'Een hele mooie. Waar hij hem vandaan had, weet ik niet. Dat wou hij nooit vertellen. Nonkel was een geheimzinnig mens. Hij was ongetrouwd. Een geleerd mens, kerkbaljuw, met encyclopedische kennis en een vat vol verhalen. Reizen deed hij niet, pelgrimeren wel. Naar Rome en Jeruzalem. Als ge over zo'n man zit te peinzen, ontstaat er vanzelf een lied.'

Vaak zingt Vermandere over de dood. Humoristisch, zoals in Danse Macabre, of bezwerend. Dan gaat het over dierbare doden die : hem zijn ontvallen en die hij in het lied weer te- rug hoopt te vinden. Zoals zijn broer Stefan of het kleinkind Runeke, dertien maanden oud en aan hersenvliesontsteking overleden. 'Het leven dwingt u altijd om u bezig te houden met de dood. In feite gaan alle geloven daarover. De mensen vragen me vaak: Willem, gelooft gij nog? Ik vraag dan meestal wat ze daaronder verstaan. En bijna altijd bedoelen ze de vraag f of het na dit leven met ons gedaan is of niet.

In mijn liedjes probeer ik, op mijn manier, dat antwoord te geven. De mensen willen troost. Een zanger kan ze die geven, vermits hij daarvoor de woorden kan vinden.' Het schrijven begint met een tekst. Pas daarna komt de muziek. Meestal, na twee of drie coupletten, weet hij wel welke kant het op gaat. Of het een ballade wordt, of een litanie. Met zijn vaste muzikanten verzint hij dan de begeleiding. Zijn liedjes liggen dicht bij het klassieke Franse chanson, maar dan Vlaams. Een beetje George Brassens, vermengd met Willem Wilmink. 'Ook zo iemand die van eenvoud houdt. Ik heb hem één keer ontmoet. Tijdens een concert in Amersfoort waar liedjes van ons béiden werd gezongen. Wonderlijk dat ge dan merkt hoeveel ge met elkaar gemeen hebt. Herman van Veen ziet die overeenkomst ook. Hij zingt regelmatig liedjes van mij. 'Marie Louise' bijvoorbeeld zit in zijn laatste show. Ik ben naar de première geweest. In Carré. Niets voor mij, zo'n groot spektakel.'

Vermanderens's carrière is er een in de luwte. Van de kleine zalen, de stille groei. In Vlaanderen wordt hij op handen gedragen, in Nederland kent bijna niemand hem. Op die enkele theaterdirecteur na die ooit meestal bij toeval een liedje of een concert van hem heeft gehoord. 'Sommigen stoppen me zonder scrupule in de folklore-hoek. Misschien dat dat komt omdat ik in het dialect heb gezongen. Die zien nog altijd die Vlaamse bard met baard en slecht gestemde gitaar, waarmee we destijds de glitter van de muziekindustrie probeerden uit te dagen.'

Inmiddels schrijft hij bijna altijd in het gewone Vlaams. Maar de zangerigheid is gebleven, de woordén waar je als hoekige Nederlander jaloers op zou worden. Zelden laat de inspiratie hem in de steek. 'Ouder wordend, wordt de behoefte almaar groter mijn overpeinzingen om te zetten in een lied. Alles wat er gebeurt, raakt je érgens. Dat vormt een soort komposthoop in je hoofd, waaruit altijd maar weer nieuwe liedjes ontstaan. Vroeger zeiden ze: Willem, ge zijt door God gestreeld. Maar ik kan u vertellen dat het eerder een straf is. Ge kunt niet zonder, ge moet altijd weer bij nacht en ontij uw huis verlaten en als een nomade leven om uw liedjes te zingen.
Zolang ik leef en zolang ik de mensen met mijn stem verblijd, moet ik zingen.'



HERMAN HAVERKATE