de Gelderlander
LOUIS DU MOULIN

Theater Carré maakt het Herman van Veen makkelijk

13 september 1986
Suzanne nam hem mee, hij was blij met elk woord dat van haar lippen rolde en langzaam aan begon hij te begrijpen waar het allemaal om draaide. Zie daar het ontstaan — in 1971 — van de Carré- mythe rond Herman van Veen. Na deze rozegeurige verovering ('n Tovenaar, noemde Peter van Bueren hem) is een voorstelling van hem daar altijd magischer geweest dan een optreden elders in het land.


Dat de Utrechtse Harlekijn in "Amsterdam" geen kwaad kan doen blijkt ook nu weer, bij zijn terugkeer na een afwezigheid van vier jaar. Herman van Veen hoeft in Carré waar hij tot en met 25 oktober staat, niet eens te toveren om de zaal in vervoering te brengen. Nog voordat ^hij opkomt zit het eerste warme applaus al in de knip, zo blij zijn de fans met zijn thuiskomst.

Die enorme gretigheid zal "Hempie", zoals hij zichzelf tijdens de show (her)doopt, enerzijds heerlijk vinden. Aan de andere kant zal Herman van Veen ook zijn twijfels hebben bij een dergelijke onvoorwaardelijke overgave zonder slag of stoot, want, zo'n overwinning bij voorbaat haalt toch een stuk van de gewenste spanning weg. Bovendien vertroebelt ze de blik op de verrichte prestatie.


Warme deken


In Carré krijgt Herman van Veen de kans niet om zijn voorstelling op te bouwen. Eenvoudigweg omdat de elektrische deken voor hem al op negen staat zodra de zaallichten dimmen.

In dit geval — de officiële première vond vorig jaar november in München plaats — zal de bijna aan het buitenland verloren zoon het gemis van een normaal klankbord overigens niet zo erg vinden. Van opbouw is namelijk nauwelijks sprake. Als een sjofele middeleeuwse troubadour doemt hij aan het begin van achteruit de zaal op en op dezelfde manier (a la Walther von der Vogelweide?) neemt hij afscheid.

Tussendoor springt Herman van Veen van de hak op de tak.
Als zanger is hij daarbij op zijn best. Niet in de laatste plaats door de keuze van bijna uitsluitend sterke liedjes. Het mooiste: "Een vriend zien huilen", oorspronkelijk van Jacques Brel en door Willem Wilmink fraai vertaald.

Niet altijd geslaagd zijn de "conférences". Voor de pauze komt Herman van Veen, na een aantal aardige spitsvondigheden, met een goochelact met pingpongballen die flauw is en waar ook nog eens de clou, die alles zou kunnen goed maken, aan ontbreekt. Goedkoop na de onderbreking is het inhaken op Bartlehiem. Wil de eerste cabaretier die dat Elfstedentochtfenomeen met rust laat opstaan!

Veel origineler is de onverwachte overgang van z'n rock- intermezzo naar de onbeheerste tenniskampioen, die ook nog even in slow motion acteert. Slechts het verwisselen van zijn pantalon voor een short plus het opzetten van een wit mutsje is daarvoor voldoende.


Popelementen


Op grond van de popelementen in dit programma is Herman van Veen er van beschuldigd te veel concessies te doen aan de zo graag bereikte jeugd. Dergelijke verwijten zijn echter misplaatst. Het "disco-aandeel" is ten eerste gering. Daarnaast wordt dit stukje cultuur juist geïroniseerd in plaats van klakkeloos geadapteerd.

De inmiddels 41-jarige kleinkunstenaar doet zich nergens jonger voor dan hij is. Herman van Veen presenteert zich dan ook (allang) niet meer als de verliefde jongeling, maar als de middelbare huisvader, die zijn jongste dochter ("Anne") liefheeft, zijn schoonmoeder verwenst en ook al stilstaat bij dood en reïncarnatie.

Zodoende is Herman van Veen niet milder, niet minder maatschappij-kritisch en niet minder absurd dan voorheen.


Geen bindmiddel


Wat hem — naast de zwakke gesproken teksten — dit keer opbreekt is het gemis van een thema voor het geheel. Zonder dat bindmiddel als afleidingsmanoeuvre blijft menigmaal de beoogde verrassing uit. Omdat hoe gek en hoe kunstig het ook allemaal vaak is deze unieke theaterpersoonlijkheid het al eens heeft gedaan.

Freek de Jonge ("Mijn grote gabber", aldus Herman van Veen) kampt met hetzelfde probleem. Misschien dat het daarom tijd wordt dat deze twee grootheden, die in sommige opzichten elkaars tegenpool zijn, maar toch zeer veel gemeen hebben, de handen ineen slaan voor iets dat werkelijk nieuw is.



LOUIS DU MOULIN