het Vrije Volk
MARIAN SPINHOVEN

"Ik denk dat ik een prins ben

13 juni 1970

WESTBROEK — Herman van Veen ontvangt de mensen tegenwoordig een stuk gemakkelijker dan zo'n jaar of vier, vijf geleden, toen zijn \ meeste bewonderaars alleen nog op het Utrechtse conservatorium te vinden waren. „Ga zitten, wat wil je drinken?" Hij heeft nog steeds een bleek gezicht, grote blauwachtige ogen en krullerig haar. Hij zit ook nog steeds boordevol plannen. Maar niet zo onstuimig meer. Hij vertelt nu bijvoorbeeld heel rustig dat hij in het komende seizoen naast een nieuwe zaalshow en televisieprogramma's in Duitsland gaat meewerken aan de verfilming van Jan Wolkers' boek Turks Fruit. Hij weet dat zijn plannen werkelijkheid kunnen worden. De spanning is er een beetje af.


Misschien maakt Herman van Veen zich daarom zo kwaad als hij merkt dat zijn „boodschap" niet door iedereen wordt begrepen of soms zelfs niet eens wordt gezien. Dat zit hem hoog. Hij belt later nog op om te vertellen dat hij het, niet zo bedoelde toen hij zei dat je niets aan de maatschappij hebt te danken. „Je hebt alles aan de maatschappij te. danken, weet je," zegt hij. „Je hele bestaan."
,,Alleen je opleiding bij voorbeeld al. Maar de maatschappij biedt je geen garantie voor de toekomst. Je moet geluk hebben in de wereld. Begrijp je wa, ik bedoel? Ik vind het zo belangrijk, weet je. Ik ben erg optimistisch. Ik wil niet dat Ik in de krant naar voren kom als een zwartkijker,"

Het is pas vier jaar geleden dat Hermans moeder trots een bandje liet, horen met een van de eerste liedjes van haar zoon erop. Het ging over een hondje. Nu zijn er drie lp's, verschijnt hij geregeld in allerlei televisieprogramma's, wordt zijn optreden uitvoerig in de kranten besproken en is hij voor Willem Duys in het zondagmorgenprogramma de beste Nederlandse zanger.

Sinds kort zijn de kantoren en studio's van Harlekijn Holland, waarvan Herman van Veen en de pianist Laurens van Rooyen de directie vormen, vanuit de Utrechtse binnenstad verhuisd naar Westbroek, een heel landelijk dorpje. Je kunt er nog net de Utrechtse flats zien. Ze zitten er in het voormalige gemeentehuis. „We hebben hier ongeveer tien jonge mensen. Fotografen. tekstdichters, producers, regisseurs, arrangeurs.
We geven een tijdschrift uit, de Troubadour, een Vlaams-Nederlandse produktie, maken platen, produceren theaterprogramma's, maken videotapes en begeleiden jonge artiesten. We hebben hier nu jong talent waar je zeker wel iets meer van zal gaan horen. Dat zijn Hans Otjes, een echte nar. Hij doet een one-man-show. Sumire, een Japans meisje, Erni Vann, een Amerikaan. Leo Unger, een Nederlandse jongen die folkachtig zingt. En Elizabeth Bos. We gaan ze in de praktijk zakelijk en artistiek begeleiden.

Weet je, vanuit de artiest geredeneerd: ..Ik probeer de dingen die' ik voel te schilderen op het toneel," zegt Herman van Veen. Ergens anders in het voormalige. gemeentehuis wordt orgel en gitaar gespeeld. „Vroeger dacht ik heel veel dingen tegelijk te kunnen. Maar dat kan niet. Nu ben ik veel blijer.
Ik vind me zelf veel meer in m'n werk. Dat is het allerbelangrijkste voor me. Als ik optreed ben ik het gelukkigste. Als ik dingen die ik voel kan weergeven. Elk woord dat ik zeg op het toneel of op een plaat heeft een eigen leven. Plots of grappen vertellen, vind ik enge dingen. Ik heb geen boodschap. weet je. Ik ga niet het toneel op om te vertellen hoe verrot het allemaal is. Want verrot is het. De Nederlanders realiseren zich niet in wat voor een godvergeten christelijk goed land ze leven. Zelfs in België is het al moeilijker. Politiek vind ik drek, smerige business. Protest ontstaat uit het je ongelooflijk machteloos en belazerd voelen.

Maar hetgeen waar het voor mij om gaat is dat je met je zelf moet. leven in zo'n maatschappij. Ze kunnen van mij zeggen: die vent is 25 jaar. hij bestrijkt met z-'n optreden negenhonderd man per avond. Maar ik kijk liever naar de groene bomen en dat kerkje aan de overkant.

Ik wordt kortademig als ik onder de pek zit. Ik zou er minder gelukkig door zijn. Eigenlijk ben ik triest het laatste half jaar. Het is ook te merken in m'n programma. Ik heb wel eens gezegd: er zijn vriendjes van me doodgeschoten in Kent, in Amerika. En de burgemeester zegt dat hij dat niet had verwacht, terwijl er honderden kerels met het geweer in de aanslag rondlopen. En dan kijken ze in de zaal allemaal naar hun gulp. Het enige dat ik kan doen is informatie geven.

Zoals die man in het koor van de opera. Hij heeft er vijftig jaar m gezeten en als hij een andere rol krijgt weet hij niet eens waar het over gaat. Dat is net zo als een man die veertig jaar bij hetzelfde bedrijf werkt." Herman van Veen praat door, boos bijna. „Zo kom ik er niet uit. Maar ik blijf zoeken, met alle risico dat men mij een lul vindt. Hoe kan ik een gebakje eten als ik denk dat er 25 andere mensen een paar dagen van kunnen leven. Ik ben teleurgesteld in Bob Dylan en in de Beatles. ' .

Ik heb heilig in ze geloofd. Ik wil mijn programma, niet spelen. Ik heb nog nooit gerepeteerd. Ik heb nog nooit een tekst geleerd. Vraag maar aan de jongens hier. Repeteren gaat ten koste van mijn spontaniteit. Ik wil een schepper zijn van mijn eigen gedachten. Geld en dergelijke dingen hebben mijn interesse niet.
Ik wil onderzoeken. Er zijn mensen die zeggen: Herman van Veen is een slijmerd met z'n Suzanne en Jezus over het water. Maar toevallig meende ik het. Het gaat om de rust, de stabiliteit, van jouw persoon in dit bestaan. Ik wil niet goed zijn, maar ik heb dat nu eenmaal om op het toneel te staan. Als ik twee maanden niet op het toneel heb gestaan, geef ik er een kus op.

Ik weet dat het krankzinnig is, want ik kan een splinter in m'n bek krijgen. Het werk dat ik doe is het presenteren van m'n hart. Ik ben een boek aan het schrijven. Er komen allemaal korte dingen in. Bijvoorbeeld: de schilder stopt met verven. Hij wil inspraak in de kleuren van de regenboog."
De ernst ebt weg bij Herman van Veen. Hij wijst op de deur. „Kijk uit, goed voor u. Kijk goed voor u uit." staat erop. ..Daar heb ik zo'n ontzettende lol om gehad toen ik dat opschreef," zegt hij. „Ik heb het zelfs aan het Verbond voor Veilig Verkeer verteld." Hij loopt door de kamer en begint een verhaal met een heleboel „weet je wel". „Wim Kan is het voor mij. Die is een god voor mij. Hij kan alles zeggen zonder kwetsend te zijn. Hij heeft geen pretenties, weet je wel."

En dan: „Ik denk dat ik een prins ben, maar dat. ze het me nog nooit verteld hebben. Ik geloof in sprookjes."

We gaan naar buiten. Langs het kerkje en een weiland waar de koeien worden gemolken naar het kerkhof, dat zo mooi moet zijn. Maar het kerkhof is gesloten. Bij de groenteboer in het dorp koopt hij twee bananen. „Vind je dat ik veranderd ben sinds het begin?" vraagt hij. Wat gladder van buiten misschien, wat chaotischer van binnen.