NRC HANDELSBLAD
Herman Kuiphof

Knuffelen

13 feb 1990

Nu recentelijk het idee is gelanceerd iets te gaan doen aan die vervelende gewoonte om een doelpuntenmaker zo wat dood te drukken uit erkentelijkheid voor zijn prestatie wil ik mij nadrukkelijk aan de kant van diegenen scharen die een handdruk prefereren boven dat onesthetische 'pletten'. Ik ben als tribunale kijker ook menig maal bang dat de getroffene na de felicitaties in ontvangst te hebben genomen niet meer in staat zal zijn op eigen kracht verder te spelen want het zal je maar gebeuren dat zeven of acht bezwete lijven zich boven op je storten. De gedachte aan die afschuwelijke beloning zou mij er vermoedelijk toe gebracht hebben opzettelijk naast te schieten. Waarmee dan tevens zou zijn aangetoond dat ik niet gepast had in het gedragspatroon van de moderne generatie (min of meer) topvoetballers.


Het grote zoen- en knuffelwerk dateert niet van de oertijden, maar is evenmin een uitvinding van de jaren tachtig. Jan Blankers, niet alleen de echtgenoot van Fanny maar destijds ook sportredacteur van de Telegraaf, bepleitte al in de zestiger jaren dat men wat hem betreft snel moest afstappen van de ziekte der liefkozingen en terugkeren naar wat hij 'de koele handdruk' noemde. Zoals het wel meer gaat met positieve journalistiek kreeg hij niet zijn zin, maar werden in toenemende mate doelpuntenmakers bedolven onder feestvierende medespelers. Zouden die voetballers niet in de gaten hebben dat hun spontane blijdschap een jammerlijk en onbeschaafd schouwspel oplevert? Bovendien is alle consequentie hun vreemd, want een keeper die een formidabele redding verricht krijgt een quasi nonchalant tikje op hoofd of maag. Goed gedaan jochie, moet zo'n aai betekenen en dat manuaal zou ook bij een man die scoort moeten volstaan. Heel vroeger ging het zo. De handdruk of hoogstens het tikje op de schouder gaven aan dat men iets verdienstelijks had verricht. Was er werkelijk iets aanzienlijks te vieren dan wachtte men tot het eindsignaal. Misschien is het eigenaardig maar die ereronde heeft mij nooit tegengestaan. Op voorwaarde dat niet alle basten bloot zijn of alle hemden uit de broeken hangen kan dat best een plezierig einde van een spannende wedstrijd feestelijk afronden.

Mooi is ook wat zich in 1953 in Londen afspeelde toen Engeland 4-4 speelde tegen de rest van de wereld en het Engelse team een soort erewacht vormde voor de tegenstanders. Ik heb daar nog een foto van en daarop zie je hoe Puskas, Uwe Seeler cs glunderend het veld van Wembley verlieten tussen twee rijen Engelse spelers door. Zelfs de vaak diep-chagrijnige Alfredo di Stefano lachte de totaliteit van zijn gebit bloot. Uit erkentelijkheid voor de stijlvolle geste. En dan te bedenken dat de 'rest' in de slotminuten van het duel de overwinning nog uit handen had moeten geven omdat de scheidsrechter niet wilde dat de Engelsen zouden verliezen. Een schoolvoorbeeld van een op Stanley Mortensen uitgevoerde correcte schouderduw werd door hem - gelukkig ben ik 's mans naam vergeten - tot strafschop gebombardeerd. Toegegeven: het ging niet om een kampioenschap, noch om degradatie en al helemaal niet om een wereldtitel. Geld had er evenmin iets mee te maken, want de honoraria lagen vast en daarop had de eindstand geen invloed. Toch: die erehaag deed goed.

Dan is er nog het sprintwerk van de scherpschutter richting supporterstribune. Dat gaat menigmaal in een tempo dat door de goaltjesdief tevoren bij lange na niet werd bereikt. En sommigen gaan de afrastering te lijf gelijk bij hen thuis de kat de gordijnen. Herman van Veen zou vragen of dit een grap is of om te huilen. De spelers houden het op het eerste, de nuchtere toeschouwer op het laatste. Het zijn gedragingen die een Westeuropeaan van nature vreemd zijn.' Wie dan toch een speelse indruk wil maken zou individueel eens iets origineels in zijn spel kunnen invoeren. Helaas: op het punt van fantasie en originaliteit is het doorgaans de dood in de pot. Maar als er gescoord is voelt men zich gedurende omstreeks dertig seconden een volbloed Zuidamerikaan.



Herman Kuiphof