Amersfoortse Courant
M.R.

Herman van Veen karig met chansons

10 januari 1973

WAT KUN JE in feite zeggen over iemand die op het toneel staat, een paar danspasjes uitvoert. die ettelijke malen herhaalt en dan verwonderd zegt: „Mooi hè?" Over iemand die vertelt dat hij vroeger op de fiets van Utrecht naar Amersfoort kwam om golfballetjes te pikken die lekker stuiterden. Van iemand die een oud kinderliedje zingt of in het donker zichzelf staat uit te schelden.
Die iemand zingt nog tussen de bedrijven door of doet nog andere dingen, welke alle bij elkaar gepresenteerd worden als „cabaret" of in ieder geval dat etiketje opgeplakt krijgen.
Toch wist Herman van Veen gisteravond in Grand Théatre een complete en onderhoudende show te verzorgen die je op de een of andere manier niet loslaat.



HET OPTREDEN van Van Veen en de zijnen is zo ongeveer een traditionele januari gebeurtenis in Grand Théatre geworden. Vanavond en morgenavond is deze nog te zien voor de liefhebbers. Uiteraard zullen de fans hun hart ophalen aan dit programma — zo goed als geheel nieuw — maar wie in de eerste plaats voor zijn chansons komt, zal zich na afloop toch niet geheel tevreden gesteld voelen. Het peil van de poëtische nummers uit zijn vorige programma (vergaard op de langspeelplaat Herman v. Veen in Carré) werd naar mijn smaak niet gehaald. Het bleek wel uit het daverende applaus waarmee het enige oude nummer in het programma, „De liefde" werd beloond, maar misschien was dat ook wel een gevolg van de bekendheid ervan. Overigens zaten ook in deze show enkele bijzonder fijne liedjes — vooral het slotnummer maakte op mij grote indruk — maar het gebeuren als geheel leek mij er wat te karig mee bedeeld.

NADRUKKELIJKER dan ooit. tevoren wist Herman van Veen de poëzie in zijn gesproken teksten te brengen. Herhaaldelijk was hij het kleine kind dat fantastische verhalen vertelt, dat zijn speelgoed laat zien of dat ruzie maakt met andere kinderen. Dezelfde poëzie weet hij te leggen in oude kinderliedjes, die hij of in hun geheel overneemt of naar eigen believen bewerkt, waarbij steeds zijn grote zangcapaciteiten opvallen. Liefde is eigenlijk de enige boodschap die (steeds kaler wordende) Herman van Veen heeft te vertolken. Hij ageert niet tegen fouten van de samenleving, maar noemt ze alleen tegen de achtergrond van een liefdesverhaal om de absurditeit van deze tijd aan te tonen. Door de poëzie niet te isoleren van de maatschappelijke ontwikkelingen weet hij enerzijds een schrijnende tegenstelling op te roepen en anderzijds te laten zien dat wie liefheeft, zijn gang kan gaan. Als grote vijand ziet hij vooral de eenzaamheid, „de grootste kanker van deze samenleving".

WIE ZICH open wil stellen voor een merkwaardige avond uit kan nog tweemaal terecht in Grand. Er is hoe dan ook goede muziek van Laurens van Rooyen (piano) en de Contra Band met Erik v.d. Wurff (orgel, electrische piano, bas), Harry Sacksioni (gitaar, bas), Albert Monteyn (gitaar, bas) Tonny Koning (slagwerk), en Hans Koppes (tuba, euphonium).



M.R.