Elsevier
Paul van Vliet
Herman van Veen
redactie: Remco Meijer

Lieve Herman, Broeder Paul

9 juni 1990

De afgelopen zes weken speelde Herman van Veen (45) elke avond in een uitverkocht Carré. In de maand daarvoor stond Paul van Vliet (54) er, met vergelijkbaar succes. De twee cabaretiers zijn al meer dan twintigjaar bevriend. Hun beider bezoek aan Wim Kan, op diens zestigste verjaardag in januari 1971, eindigde in een gezamenlijke, legendarische schaatstocht. Vorige maand schreven Van Veen en Van Vliet elkaar brieven. Over de tornado in Carré, het geouwehoer na afloop van de voorstelling, de liberale zelfmoord en Sammy Davis jr. Een theaterdocument.


Amsterdam, 10 mei 1990
Broeder Paul,

Dank je wel voor je lieve telegram. Het hangt op de spiegel.
Las in Vrij Nederland dat je ook een paar schaatsen van Kan hebt. In die van mij zitten rode sokken... Af en toe ga ik wat drinken in café De Magere Brug met medewerkers van Carré. Over het algemeen heel jonge mensen die, omdat ze elke avond de voorstelling zien, veel vragen over het vak hebben. Ze vinden het vaak onbegrijpelijk dat we elke avond hetzelfde kunnen alsof we het voor het eerst doen. Probeerde ze uit te leggen dat zo'n voorstelling een reis is langs bekende plaatsen, maar dat de stem-ming, het weer, de omstandigheden alle avonden anders zijn. Vooral in de details. Voor mij nog steeds - en steeds weer - een fascinerende opgave. Het vinden van het juiste ritme, de juiste toon, de verwondering, het proeven van het materiaal, het over-, omspelen ook van zoveel zwakke passages, doen alsof.

Sprak laatst een journalist van het Algemeen Dagblad die absoluut niets begreep van mijn uitleg over het organiseren van 'een toéval'. In mijn ogen onze job. Het creëren van onvoorspelbare verrassingen, een chaos die altijd weer op zijn pootjes terecht komt. Applaus, doek, drinken en naar huis. Ik vergelijk het vaak met biljarten. Je stoot een carambole natuurlijk om een punt te maken, maar vooral om wat over te houden. Een mooie serie, een climax.
Ben heel gelukkig met deze serie in Carré. Geloof de best bezochte die we ooit hadden. Vroeger moesten we de eerste twee weken vaak de mensen naar binnen zingen, meestal na een ijskoude première met de pers en vrienden van Carré in de zaal. Het 'laat-maar-eens-zien' publiek. Ik voel me op zo'n avond altijd als een poedel die gehuurd is om zijn kunstjes te laten zien. Publiek dat niet betaald heeft, is nog erger dan lege stoelen.

Deze keer was het anders. We hebben geen première gegeven. We zijn gewoon op de tweede avond begonnen. Bevalt me goed. Voordat ik een noot gezongen had was het al praktisch tweeëndertig keer uitverkocht. Ben zo blij als een kind.
Carré blijft een prachtzaal, een van de beste huizen van de wereld. Dat ligt voornamelijk aan de akoestiek die tolt als een tornado; als de lacht erin rolt draait hij als een bromtol op zijn eigen kracht door. Dan moet je oppassen dat je niet wordt meegezogen. Schroef jezelf vast achter de microfoon, anders verdrink je in de dodelijke stilte die daar ook kan heersen. Ik heb dat ooit eens meegemaakt. Was ineens zo bang voor al die mensen die me zaten aan te staren dat ik minutenlang niets kon zeggen. Verschrikkelijk. Stond als aan de grond genageld. Volkomen plat en leeg, niemand. Alles, mijzelf volstrekt relativerend. Vond alles idioot, belachelijk, de hele situatie, vooral mijzelf. Met open mond ervoer ik de kunstmatigheid van de situatie. Een nachtmerrie.

Hoe ik mezelf bij elkaar heb geraapt weet ik niet meer, op een gegeven moment stond ik weer te zingen. Weliswaar als een zombie, maar toch. Heb me in de pauze verkleed als brandweerman. Ben met gebogen hoofd door het publiek gegaan. Hoorde niet veel goeds.

Dag Paul, groet je familie van Herman






Breukelen, 14 mei 1990

Lieve Herman,


Je brief komt uit een tekstverwerker. Heb je die zelf of staat hij bij jullie op het kantoor? Ik tik nog altijd alles op een oude Rheinmetall van voor de j Tweede Wereldoorlog. Zo'n hoge en loodzware machine.
Gekocht van mijn eerste zelfverdiende geld, toen ik na mijn eindexamen een tijdje als leerling-joumalist werkte bij De Nieuwe Haagsche Courant (1954!).

Iedereen roept tegenwoordig dat ik ook een computer moet kopen. Ze zeggen zelfs dat ik dan betere teksten ga schrijven. Maar ik doe het liever met de hand. Ik vind het prettig om de woorden en de taal in mijn pen te voelen. Ik teken ook altijd poppetjes in de marge van mijn teksten en schrijf sommige woorden heel groot. Trefwoorden. Terwijl Carré jou omarmt, maakte ik een slotronde door Nederland. Wij zitten geloof ik voor de driehonderdvijftigste voorstelling van Een gat in de lucht. Inderdaad altijd dezelfde vraag: is dat nou niet | vervelend, iedere avond hetzelfde? Ik vind de laatste weken een nieuwe bevrediging in het nastreven van de uiterste perfectie. Een tijdje geleden heb ik het eerste deel van de show nog eens radicaal veranderd. Nu laat ik het maar zo.

Hoe langer je een show speelt des te groter de concentratie moet zijn om het nieuw te houden. Ik ben nu dan ook na afloop meer moe in mijn kop dan in mijn lijf. Lang geleden heb ik van Paul Steenbergen geleerd datje nooit aan de volgende regel moet denken. Dat gaat ten koste van de zeggingskracht van de regel die je op dat moment zingt of zegt. Ik las een stuk over sir Laurence Olivier die na de vijfhonderdste voorstelling van Othello ineens dacht: 'Nu is het pas goed.'
Dat gevoel had ik vorige week in Tiel. Zo maar een donderdagavond en het gevoel: zo is het bedoeld. Ik zweefde door de voorstelling.

Wat ik altijd weer vreemd vind van spelen in mei is het felle avondlicht als je het theater binnengaat. In de grote steden is dat minder. De straten van kleine plaatsen zijn 's avonds soms zo stil en leeg. Dat valt in het donker minder op. Vooral met die hele mooie lenteavonden wil ik om zeven uur ook op een terras blijven hangen. Als ik eenmaal binnen ben, is dat over.
Je moet zo spelen dat het voor het publiek lijkt alsof het de eerste keer is en het voor jou wel eens de laatste keer zou kunnen zijn. In de herhaling van die honderden voorstellingen krijg ik eigenlijk nooit genoeg van het spelen. Het zijn meer de randverschijnselen die mij gaan tegenstaan. De files, de publiciteit, het obligate interview met de ziekenomroep, het geouwehoer na afloop met autochtonen over de lokale cultuurpolitiek van wethouder X te Y.
Op zulke momenten denk ik: wat doe ik hier - en stort mij haastig in de nacht.

Na deze brief ga ik het gras maaien. Ik heb daar eigenlijk geen tijd voor, vind ik, maar ik heb het beloofd. Het eeuwig conflict tussen Het vak en een redelijk evenwichtig privé-leven. Hoe krijgen wij het voor elkaar dat ons huis en zij die daarin wonen niet ondersneeuwen J onder al het gedoe dat wij dag en nacht overhoop halen? Heb jij daar een oplossing voor? Groet de jongens van Carré, een kus voor Marloes, en voor Wil en J Maijoke van 'De Magere Brug'.


Je grijze broertje,






Amsterdam, 19 mei 1990

Goede Paul,

Inderdaad, ik doe dit op een tekstverwerker.
Je 'dochter' kwam me je brief brengen. Formidabel mooi meisje. Vond dat al toen ze mijn mandekker was bij die hockeywedstrijd voor Colombine. Zie haar bijna elke dag boodschappen doen als ik naar Carré rijd.
Van de week kwam er iemand op de fiets uit Oost-Berlijn naar ons huis met een stuk van de muur op zijn bagagedrager. Begin november J speelden wij nog in de DDR..Met het publiek heb ik toen een wedden- . schap afgesloten. Heb-tijdens een moment van wishjull thinking gezegd dat de muur binnen een jaar zou vallen. Dat dat twee weken later zou gebeuren was verbijsterend. We wedden om honderd Oostmarken. Zou die muur er na een jaar nog staan, dan zou ik dat bedrag per , bezoeker kwijt zijn. Zo niet, dan zou elke bezoeker mij datzelfde bedrag betalen. Stel je voor, zevenduizend maal honderd Oostmarken. Tot op heden ontving ik drie envelopjes met honderd mark, en dat stuk muur van die bagagedrager.

Ben benieuwd.
Hoe kom ik hier nu op? O ja, de post.
Toen ik gisteravond naar huis reed, luisterde ik naar Met het oog op morgen. Een radioprogramma zoals het hoort. Ze hadden een item over de liberale zelfmoord. Perikelen binnen de WD. Een pijnlijke machtsstrijd, te vergelijken met een door Uderzo en Goscinny bedachte dorpsruzie. Opvallend warme en mooie woorden van de Heer Wiegel. Oprecht teleurgesteld. Wonderlijk om te zien dat zowel de communistische als de liberale krachten uiteen vallen. Hetzelfde zie je in de Bondsrepubliek, Frankrijk en Italië. Een gevaarlijke ontwikkeling. Mijns inziens moet er altijd iets tussen de uitersten en het grijze midden blijven staan. Een katalysator. Niet iets dat verhardt, maar juist door een vraagstelling verhelderend werkt. Denk aan Jaak Moeraerts grapje dat ik elke avond hier in Carré vertel.

...Een Oostberlijns hondje zegt tegen een Westberlijns hondje, terwijl ze tegen elkaar staan te plassen: 'Stond hier vroeger niet iets tussen?'...

Van de week, na afloop van de voorstelling, sprak ik met een man die mij vertelde, naar aanleiding van een gesprek over Elisabeth Kübler Ross (zij van die stervensbegeleiding), dat zijn zoontje aan kanker was overleden. Ontroerend was - ik kreeg er echt een kleur van - dat dat jongetje heel veel van mij hield, mede omdat ik ook kaal was. Ik zal dus nooit meer zeggen dat bij clowns de haren naar binnen groeien. Ik heb ze gewoon niet meer. Of zoals mijn zoontje zegt: 'Je hebt ze geeneens niet meer.'

Sammy Davis Jr. is dus dood. Heb hem een paar keer ontmoet. Virtuose man. Onwaarschijnlijk klein. Als hij je aankeek, had je de neiging om te kijken. Ik was lang in Las Vegas en heb toen in zijn huis gewoond. Dat wil zeggen, hij deelde dat, meen ik, met Frank Sinatra, Dean Martin en Shirley Maclaine. Het pact dat ze in Amerika ironisch The rat pack noemden. Voor het laatst zag ik hem in het C.C.H. van Hamburg. Altijd weer als je een collega ontmoet, valt op hoe weinigje elkaar te vertellen hebt. We zitten allemaal in hetzelfde bootje. Waarvan je weet dat het langzaam zinkt.


Goeds,






Breukelen, 21 mei 1990

Herman,

Het blijft toch moeilijk watje boven zo'n brief moet zetten. We hebben nou gehad: 'Broeder', 'Lieve' en 'Goede'. Als deze brieven niet openbaar waren zou ik waarschijnlijk als aanhef hebben gebruikt: 'Vreemde Tovenaar' of 'Verre Vriend' of 'Kale Zoeker'.
Wij zouden elkaar iedere week moeten schrijven.

Ik heb geen dagboek, al heeft Vader Kan mij dat in brieven en gesprekken altijd dringend aangeraden. Zijn voorbeeld is in dit geval niet erg inspirerend. Een paar keer ben ik aan een dagboek begonnen. Maar het ging mij ontzettend vervelen, mijn leven kwam mij op schrift buitengewoon onbenullig voor. Behalve dat van Anne Frank heb ik nog nooit een echt boeiend dagboek gelezen. Ik schrijf eigenlijk alleen als het moet. Voor een nieuw programma of een boek of krant.De dwang van iedere week zou voor mij een mooie manier zijn alles wat ik bedenk en maar laat vervliegen te materialiseren.

Ik ben ontzettend blij deze dagen dat ik geen eindexamen hoef te doen. Zo blij als een kind. Eigenlijk een vreemde uitdrukking. Kinderen zijn helemaal niet zo blij. Ik vind hen vaak onzeker en bedrukt om alles wat er nog niet is. Je zou moeten zeggen: 'Zo blij als een kind kan zijn.' Want daar hebben ze nog het patent op. Op de oeverloze en onbelaste vrolijkheid van het moment. Ik heb tijdens mijn Carré-serie in maart overdag twee voorstellingen gegeven in het kader van de Amsterdamse Theaterdag. Per keer vijftienhonderd kinderen uit de hoogste klas van alle lagere scholen (zeventien nationaliteiten!). Nog nooit heb ik zoveel energie uit een zaal naar me toe voelen stromen. Als die gaan lachen is het echt feest! Nog niet op hun hoede, nog niet geprogrammeerd, tot alles bereid.

Het is overigens een van mijn vast terugkerende dromen: dat ik weer voor mijn eindexamen zit en niets heb gedaan. Ik heb nog zo'n droom die regelmatig langs komt. Ik sta te spelen en de zaal loopt langzaam leeg. Ik ga de mensen dan op straat achterna om ze terug te halen en roep: 'Kom weer naar binnen. Ik zal het overdoen, en beter!' Ik ben mij overdag niet bewust van die kennelijk sluimerende faalangst. Een van de grote verworvenheden na 25 jaar is juist dat ik me niet meer hoef te bewijzen. Wie mij nu nog niet begrijpt, of verwerpt, gaat maar een deur verder. Nu komt de tijd voor nieuwe dromen. Vrijdag reizen wij met z'n tweeën in de autotrein naar het zuiden. Ik ben benieuwd hoe ons huis er na een jaar bijstaat.

De eerste dag gaat altijd op aan uitpakken, dingen rechtzetten of verhangen en snuffelen aan wat familie en vrienden hebben achterge-laten. Ook oude kranten van de vorige zomer zijn leuk. Dan begint het absolute nietsdoen en het volgen van de WK in Spaanse cafés. Sinds Michels, Cruijff en Neeskens zijn ze in Catalonië, waar ons huis ligt, voor Nederland. Dat verbroedert. Na een week of drie word ik waarschijnlijk zoals altijd weer onrustig en zal af en toe een zinnetje opschrijven. De jubileumshow voor het Circustheater in Scheveningen is klaar. Dus het hóéft niet.

Ik heb nu vooral grote behoefte aan lezen. Na een jaar showbizz en middelpuntig leven wil ik graag weer eens iemand anders aan het woord laten.
Wees voorzichtig op de vakantiewegen. Wij hebben nog veel te doen!
Hou je goed,








Tussen Keulen en Parijs, 30 mei 1990

Dus Paul,

Jouw avondjes aan zee ga je in de toekomst in Utrecht spelen. Mijn geboorteplaats wordt een badplaats: 'Utrecht aan Zee'. Want zelfs Margaret Thatcher gelooft het nu: binnen zestig jaar lijkt het onvermijdelijk dat onze kustlijn dankzij het broeikaseffect opschuift naar de Utrechtse Heuvelrug. Dan is Nederland één vluchtstrook. In het westen door de vloed bedreigd, in het oosten door horden Russische bedelaars. Met een dreigend conflict tussen India en Pakistan, het kruidvat in het Midden-Oosten, een mondiale bevolkingsexplosie en overbelasting van Ruud Gullits kniebanden is er werkelijk alle reden tot optimisme. Hoe vertel jij het je kinderen? Ik lees de laatste tijd, betrap ik mij, de krant alleen nog op de WC, om hem daarna onopvallend in een plastic zak te dumpen. In de hoop dat niemand van mijn huisgenoten de zwarte krantenkoppen ook kan lezen. Papa regelt het wel, zingt het allemaal in orde.

Je had het over faalangst. Waarschijnlijk de reden dat wij kunnen zwemmen, immers... als we het water zouden vertrouwen, zouden we net als Jezus simpelweg over water gaan. Een leger Jezussen marcheert over kletsnatte Hollandse wateren. Stel je eens voor... Maij-Weggen uit de zorgen. Geniaal christelijke oplossing, want water hebben we genoeg en daarvan komt er alleen maar meer, zoals ik in het begin van de brief reeds schetste. Dat moetje eens drie keer achter elkaar zeggen, dan ga je bij de tweede keer de boot al in.

Die Noah was zo gek nog niet met van alles twee naar de overkant. Wie zou jij behalve je vrouw nog meenemen? Liselore? Een groot hart. Een schone hand. Een mooi verteller - of zegje vertelster? Hoe gaat het toch met haar? Moet nu aan mijn moeder denken. Ze werd vandaag aan het hart geopereerd. Vier omleidingen. Ongelooflijk wat ze kunnen. Het is de tweede keer dat ik zoiets meemaak. Eerst mijn vader, nu mijn moeder. Neem mijn pet af voor die hart-teams. Mijn moeder ligt in het Catharina-ziekenhuis in Eindhoven. We werden er als vrienden ont-vangen, ondanks de stress die was ontstaan door de acties in de gezondheidszorg. Acties die ik alleen maar kan onderschrijven. Die hele sector zouden wij toch op handen moeten dragen in plaats van de duimschroeven aandraaien.

Vanavond de laatste voorstelling in Carré. Gelukkig en tevreden. Hoop mensen. Redelijke kritieken. Veel oude vrienden weergezien. Een mooie afsluiting van een zwaar seizoen. Dat het zo zwaar was heb ik vooral te danken aan ene Alfred Jodocus Kwak. Die na Japan nu in Holland over het beeldscherm waggelt. Hij geeft me handenvol met werk: scripts, vertalingen, platen, boeken, synchroniseren.

En voor dat laatste nog bedankt. Immers, jij gaf de ceremoniële Koning Ferdinand en Zoon je zo warme en waardige stem.

Groet