VOLKSKRANT
Patrick van den Hanenberg

Herman van Veen kleurt mooi bij Rosenberg Trio

7 okt 1999

De cineast Herman van Veen (Nachtvlinder) mag misschien niet zo succesvol zijn, met zijn muzikale kwaliteiten is nog steeds niets mis. Zeker niet nu hij een samenwerkingsverband heeft gesloten met The Rosenberg Trio. Vanaf november tourt het gezelschap door Europa, China en de Verenigde Staten.


De Brabantse zigeuners hebben een aantal jaren geleden een album opgenomen met violist Stéphane Grappelli - voor hen bijna vergelijkbaar met Django Reinhardt, hun grote idool en voorbeeld. Van Veen is geen Grappelli, maar zijn zang en viool kleuren wonderschoon met het felle snarenwerk van solo gitarist Stochelo Rosenberg. In Kus is Van Veen zelfs weer de ouderwets springerige harlekijn. Stochelo, de jongste van het trio, is niet alleen technisch virtuoos, hij weet door knappe tempowisselingen de nummers van Van Veen een extra gevoelswaarde mee te geven. Zo volgt op het melancholieke anti-oorlogsnummer Wiegeliedje (tekst Freek de Jonge) een eindsprint, die de luisteraar volkomen door elkaar schudt. Stef Bos heeft er nooit een geheim van gemaakt dat Jacques Brei zijn grote held is. Ook op Zien is dat weer te horen. Niet alleen in het Brel-nummer Jef, dat door Bos adequaat is vertaald, maar meer nog in eigen nummers als Ginette en Ik heb gedronken.

De rauwe romantiek van de kroeg en de straat waar Bos zo dol op is, botst enigszins met zijn ideale-schoonzoon-voorkomen, maar niet met zijn rokerige stem en stevige arrangementen. Op vorige albums had Bos nog wel eens de neiging om de piano te veel te laten voortkabbelen. Nu is er een betere balans tussen eenvoud en het grote gebaar. Bos woont in Antwerpen en probeert het joi de vivre van de Vlamingen in harmonie te brengen met zijn Nederlandse rationele inslag. Daar is hij met Zien uitstekend in geslaagd. De cd van Stef Bos is opgenomen nadat de nummers in het theater waren gerijpt. Ernst Jansz gaat pas volgend jaar op tournee met de nummers die hij voor De Overkant heeft geschreven. Het thema was al bekend van zijn documentaire roman De Overkant, waarin hij het spoor van zijn Indische vader en Hollandse moeder natrekt. Daar zijn nu nog de belevenissen van een nieuwe generatie, het 'Indisch meisje met grote blauwe ogen', bijgekomen. De Overkant is een gevoelig album, met Krontjong-invloeden en subtiele poëzie.

Op papier is het lied Det Saort een warboel met onmogelijk lange zinnen. Maar als Gé Reinders het zingt, klinkt het prachtig organisch. De Limburgse bard, die getuigt van zijn liefde voor de regio in het ontroerende Blaosmuziek, verstaat de kunst veel woorden in een zin te proppen zonder dat het hijgerig wordt. Die rust in Det Soart is vooral opmerkelijk omdat hij zich daarin behoorlijk kwaad maakt op Limburgers die zich nooit aan afspraken houden en vriedendiensten verlangen als er geen sprake is van vriendschap. Maar, zingt Reinders, laat alle niet- Limburgers hun mond houden: 'Die höbbe neet 't rech dit liedje te zinge en zalle 't ouch nooit kriege.'

Reinders klink verwant aan Toon Hermans als hij liefdevol zingt over het kleine leven in de tuin {D'n haof), maar hij relativeert dat gepriegel op geestige wijze door ook aandacht te schenken aan de 'maerelestróntj'. Humor is het sterkste wapen van Johan Hooogeboom. In 1997 was hij de officieuze winnaar van het Amsterdams Kleinkunst Festival. De applausmeter in de zaal gaf de doorslag toen de officiële jury weigerde een oordeel uit te spreken omdat het niveau van de kandidaten te laag zou zijn. De cd Het Geval Hoogeboom bewijst alsnog het ongelijk van de jury. Met liedjes over een bazige vriendin die haar vriend verbiedt de relatie te verbreken,, of over het saaie eiland Kos, waar alleen maar familie van de Tros rondloopt, toont Hoogeboom zijn klasse als tekstdichter en componist. De melodielijnen fladderen heel aangenaam alle kanten op. Nu alleen nog wat meer variatie in zijn stem.'



Patrick van den Hanenberg