MARGRIET
ingez. brief

Herman van Veen: te idealistisch

6 januari 1987


Herman van Veen vind ik een schart van een man en die mening is na lezing van uw interview met hem alleen maar versterkt. Toch ben ik het niet in alles met hem eens. „Wat ik mijn kinderen zou willen leren, is dat weerloosheid kracht is," zegt hij ergens in dat vraaggesprek.


Ik moet er niet aan denken! Ik woon in een buurt met veel jonge gezinnen. Ik heb dagelijks zicht op kinderen van allerlei soorten ouders. Daar zijn kinderen bij die goed, misschien wel té goed, voor zichzelf kunnen opkomen, maar ook kinderen van idealisten als Herman van Veen. En die beklaag ik. Hun weerloosheid is voor deze kinderen één doffe ellende. Ze worden gepest bij het leven. Telkens verdwijnt er eentje brullend naar zijn of haar moeder — en die moeders worden als het ware gedwongen dubbel weerbaar te zijn en handelend op te treden. Anders is zo'n kind nergens. Het wordt weggepest van de stoep, uit de zandbak, van het trapveldje waar gevoetbald wordt. Het wordt uitgelachen en uitgejouwd, want „het doet toch niets terug".

Laatst hadden drie jochies van een jaar of vijf de pop van een even oud meisje te pakken en gooiden ze ermee, alsof het een bal was. En dat kind maar brullen;
iets anders had het nooit geleerd... Ik geloof in kinderwéérbaarheid; je moet wel, in deze maatschappij. Mijn kindje ligt nu nog in de wieg, maar als het straks de straat op gaat, zal ik het leren hoe het voor zichzelf moet opkomen.

Ik wil hem namelijk een fijne jeugd geven en die wens valt niet te rijmen met een opvoeding tot slachtoffer van alle mogelijke kinderpestarijen.



Hansje H.-K., Leiden