Leeuwarder Courant
Sytse van der Molen

De Kamerrevue in Posthuis

Een helemaal-Herman van Veen-programma

5 november 1977
HEERENVEEN - „De Kamerrevue" van Herman van Veens Harlekijn Toneel waarvan vrijdagavond in een Pesthuis dat iets beter bezet had kunnen zijn, de eerste voorstelling in deze provincie ging, heeft geen premičre gehad. Er staat op het programmablad wel: „vanaf september 1977 Kampen," maar dat betekent gewoon, dat de eerste voorstelling in Kampen gegeven is. Nee, dat was geen premičre. Met premičres werken ze in Westbroek (Kerkdijk, 11) niet meer, want bij een premičre ligt alles vast en daarna helemaal. En ,,de Kamerrevue" is nog steeds in wording, zodat het programmablad ook met enige reserve gelezen dient te worden. Er stond trouwens veiligheidshalve al op: „mogelijk programma."


Wel, uit die mogelijkheden wordt op het ogenblik een bepaalde keus gedaan. en volgende week kan die best weer anders uitvallen. Want achter dit programma staat Herman van Veen. zoals hij er ook in zit met veel teksten en verder voor de regie tekent. En Herman van Veen betekent altijd: een bijzonder programma, vaak ook een mooi programma. In deze productie - een bonte wanorde van lied en sketch, muziek en zang, dialoog en monoloog, verankerd in een hoge orde van menselijkheid (en haar tegendeel) - doen weinig mensen, grote dingen.
Soms alleen, soms met twee soms met alle vijf: drie acteurs- actrices (Marlous Fluitsma, Fransjes Gelderblom, Michiel Kerbosch), twee musici (Anita Riezouw, piano, Ad Rooymans, gitaren) met daarbij nog techniek (Ruud Brandenburg, geluid en licht) in een sober toneelbeeld met kamerschermen, drie stoeltjes en een tafel en soms een hanglamp. Nu ja, een kamer.

Maar die kamer is behalve huiskamer ook wel eens autowerkplaats, slagveld, kraamkamer, rechtzaal. Wezel (een Limburgs dorpje), ergens in de tropen en soms een moeilijk te localiseren gebied. Want Herman van Veen zou deze Kamerrevue niet hebben samengesteld als hij niet zo nu en dan de toeschouwer in een theaterwereldje liet dwalen waar de enige zekerheid die van de onzekerheid is. En dan is meteen het kennelijke doel bereikt: de mens als onzeker wezen in een onzekere omgeving in een onzekere tijd.
Waarom was aan het slot die Rooymans met zijn gitaar die almaar strak een somber strak akkoord van znn gitaar plukte, niet van het toneel te krijgen en negeerde hij alle applaus? Wie in de hal zijn jas aantrok hoorde nóg dat stramme rytme als een donkere bedreiging, die niet precies te duiden was; maar evenzo vrolijk. Of liever: niet zo vrolijk.

In dit gevarieerde, grillige, artistiek en vooral inhoudelijk op hoog plan staand programma wordt vaak een „handreiking" aan het publiek verricht door zeer herkenbare dingen ook zeer .herkenbaar over te dragen. Maar bijna even vaak ook wordt er op het associatieve gemikt: we vermoeden wel zo ongeveer waar het over gaat, maar de meester achter de schermen houdt het laatste woord binnen zijn lippen en laat het aan de mensen in de zaal over voor zichzelf het beeld het aan de mensen in de zaal over voor zichzelf het beeld te tekenen, de bedoeling te herkennen, de foto te ontwikke len.

Vol prachtige vondsten zit dit heel aparte kleinkunstprogramma. dat herhaaldelijk tot grote kunst werd en zulks niet alleen vanwege de postume muzikale medewerking van J. S. Bach en P. I. Tsjaikowsky. Ik denk aan de geboorte van de baby uit de retort, zijn uitgestippeld leven en einde; aan de quiz "Wie is deze man?"; aan het tweegesprek (Het is niet waar) tussen de vrouw en de man die haar beduveld en verlaten heeft; aan de monoloog Jan (..meelopen zonder na te denken is een slechte zaak"): aan de geweldige scčne in de autowerkplaats met die twee grote kinderen van monteurs die midden in hun dolle gekheidmakerij met een montagewagentje betrapt worden door de vrouw van de baas en dan verstarren tot een onderdanig "ja mevrouw" stamelend stukje serviliteit, waarbij de een de ander en omgekeerd er nog wel even heel oncollegiaal bij probeert te linken.
Hoe raak was ook die pa met zijn op alle sloten passende terechtwijzing die schier een vilain verwi]t werd:
„Het is maar goed dat jij de oorlog niet hebt meegemaakt."

Uit de tientallen nummers valt hier slechts een greep te doen. Dit is niet een Kamerrevue die zich laat vertellen. Het is een open en zuiver programma van mededogen en menselijkheid - ook in zijn onmenselijke aspecten - dat met grote vakkundigheid gesproken, gezongen en gespeeld (in dubbel opzicht) wordt en dat hopelijk nog wel eens in een ander theater in deze provincie te genieten zal zijn.



SYTSE JAN VAN DER MOLEN