Elseviers Weekblad
Willem Duys

WILLEM DUYS:
Tweede open brief aan Herman van Veen

4 november 1978
Beste Herman,

Toen je zaterdagavond tegen het slot van je 150ste show in Carré aan het brandscherm bengelde en op vier meter hoogte zowaar nog een fraaie spagaat uit je getergde lijf wist te toveren, sprong bij mij de klok opeens dertig jaar terug.

Het moet februari zijn geweest, 1948, Londen. Daar maakte Danny Kaye zijn Britse theaterdebuut in het stampvolle Palladium — een zaal die in veel opzichten met Carré te vergelijken valt. Kaye, wiens faam toen uitsluitend gebaseerd was op drie films (Kid trom Brooklyn, Up in Arms en Walter Mitty) overtrof alle hooggespannen verwachtingen. Hij danste, sprong, blies uit op de rand van het podium, zong met virtuoze tongval de waanzinnige songs van zijn vrouw Sylvia Fine, trok de mallotigste smoelen, demonstreerde de vreemdsoortigste pasjes en maakte een buiklanding op het klavier.



Ten slofte nam hij uitgeput de ovaties in ontvangst. Men liet hem niet gaan. Men smeekte in koor om nog één liedje, één grimas, één dolle dans. Dappere Danny streek de hand over z'n bonzende hart en raffelde de namen van 118 Russische componisten in ruim een minuut feilloos af. Nóg was die berstensvolle zaal niet tevreden. "What else can l do for you?", riep de rossige komiek vertwijfeld.
Toen dartelde hij naar de zijkant van het immense podium en klom als een aap in de roodfluwelen gordijnen. Angstig hoog bleef hij daar hangen, zwaaiend met een losse hand. Het applaus dat toen volgde, moet seismografisch meetbaar zijn geweest van Omsk tot Oklahoma.

Kijk, daaraan dacht ik toen ik jou zaterdagavond zag stijgen, nadat je al enige toegiften had gegeven en vervolgens de indruk had gewekt het loodzware brandscherm op je rug liggend omhoog te duwen — schitterende vondst overigens. Met z'n achttienhonderden stonden we verbijsterd naar je te kijken. Minister Til Gardeniers nog steeds hand in hand met haar echtgenoot. Carmiggelt hoofdschuddend als zag hij jenever branden. Paul Steenbergen en Myra Ward vakmatig met stomheid geslagen. Liselore Gerritsen aan hevige emotie ten prooi.
Niemand kon bevroeden dat je nóg een coup-de-grace in petto had. Want toen we naar de uitgang schuifelden, er zeker van dat méér niet mogelijk was, stond je ten letsten male voor de microfoon en zong je Brels "Chanson des vieux amants". Prachtig begeleid door Erik v.d. Wurff en met je stem nog steeds vol kracht en warmte, alsof je van dat unieke instrument niet bijna drie uur het alleruiterste had gevergd, fortissimo falset-fratsen incluis.

Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik mij en menigeen op dat moment voelde vechten met een brok in de keel. Het was 't einde van een onvergetelijke avond, een on-Hollandse theaterhappening. Het was óók de kroon op tien jaar Herman van Veen. Een avond waarin ie alle beloften waarmaakte, waar in je volledig terugkeerde als de Harlekijn die we anno 1967 in ons hart sloten. Wie zal jouw eerste jaar ooit vergeten? Je was er opeens: een dolle gek met een groteske trommel, het haar nog krullerig, de verwonderde oogopslag van een jonge Marcel Marceau. ,,lk rol van mijn stoel van 't lachen," zei Wim Kan, die jou later de Louis Davidsring zou doorgeven. ,,Een geboren clown," zei Toon Hermans, "laat-ie in vredesnaam geen zijpaden inslaan.." Je was krap 22 en reeds leek je alle facetten van het vak te beheersen, van pantomime tot kolderconférence.
Je bokste en speelde ping-pong en kroop onder de stoelen om het imaginaire balletje te zoeken. Je speelde viool als een zigeuner en schiep een piano-act a la Grock. Je zong ,,Su- zanne" en beklom de hitladder. Je stichtte Harlekijn en zette je in voor Unicef. En toen sloeg je de zijpaden in waar Toon zo bang voor was. Toen kwam de periode waarover ik je schreef op deze zelfde pagina — 18 maart van dit jaar om precies te zijn. Waar is de oude harlekijn gebleven, vroeg ik je. Waarom tracht je alle leed van de wereld op jouw schouders te torsen?

Het was een open brief vol oprechte bezorgdheid en vele lezers bleken mijn gevoelens te delen. Drie maanden hield je je stil. Eerlijk gezegd, ik dacht dat je boos was. Toen kwam je antwoord: „Kom in de herfst maar naar Carré... ik denk dat ik weer op het rechte pad ben."

Beste Herman, een understatement van jewelste. Wat je daar zaterdagavond allemaal liet zien, was van de grootste internationale klasse. De aanwezige producers uit Duitsland, Engeland en Frankrijk beaamden het glunderend. Ik ken geen artiest die „stimmlich" jouw Schubert-parafra- se evenaart; je voetbalscène in plat- Utrechts beschadigde vele lachspieren, je vertellingen waren nu to-the-point en ontroerend, muzikaal en qua belichting was de voorstelling een juweel.

Laat ik maar ophouden. Ik weet allang dat dit alles nogal „hero-worship''-perig klinkt. Maar waarom dient enthousiasme altijd ingetoomd? Waarom beschouwen we Sonneveld en Bomans en Ko van Dijk tijdens hun leven als gegeven feiten en werden zij pas tot legende gepromoveerd na hun vroegtijdige dood?

Jouw slotavond in Carré was een theater-mijlpaal, gelijk die Palladium- première van Danny Kaye. En zoals Kaye middels mimiek en uitstraling zegevierde van Tokio tot Timboektoe, zo vrees en hoop ik dat jij op het punt staat een wereldpubliek te veroveren, ongebonden als je bent aan onze weerspannige taal.

Ik ga er daarbij van uit dat je je "Spielfreudigkeit" bewaart, je niet langer in al te idealistische keurslijven laat dwingen, je fantastische conditie intact houdt en elke dag een uur viool blijft studeren. Dag Herman,bedankt voor je ondubbelzinnige antwoord!



Willem Duys

P.S. Denk je nog eens aan Schumann's Dichterliebe?