Nieuwe Apeldoornse Courant
J. van der Kleij

Een veelzijdig klein kunstenaar

Herman van Veen bracht Orpheus tot enthousiasme

4 juli 1969

Men kan Herman van Veen drie etiketjes opplakken, die elk met een C beginnen: Conferencier, Clown en Chansonnier, (Cabaretier zou er ook nog bij kunnen, maar dat is een beetje hachelijk: in ons land verstaat men onder cabaretier vooral iemand, die op min of meer satirische wijze sociale en vooral politieke toestanden aan de kaak stelt en Herman van Veen hoort voorlopig echt nog niet thuis in de hoek van Wim Kan en Lurelei.


Over de Conferencier in Herman van Veen is men ook gauw uitgepraat. Hij is evenmin een moppentapper als een prater over politiek. Maar hij praat er wel lustig op los. Zijn conférences onderscheiden zich echter van die van andere conferenciers doordat ze niet naar een climax toe werken, maar naar een anti-climax. Men denke hierbij vooral aan het verhaal over de man die iedere avond bij zijn thuiskomst een verhaal uit zijn grote duim zoog, maar na de werkdag waarop hij een prachtige vrouw had ontmoet niks te vertellen had. Eigenlijk zijn die verhaaltjes van Herman van Veen eerder een mengeling van sprookje en cursiefje dan conference.

Toch is hij zeer zeker veel méér. Maar ook dat clown-zijn van Herman van Veen heeft vele facetten. De gilletjes en sprongetjes van de echte clown komen in zijn programma voortdurend voor. Als muzikale clown van de bovenste plank is hij echter niet alleen maar de man die de zaal in gaat en met een tas van een der vrouwelijke aanwezigen aan zijn strijkstok op het .podiumterugkeert (Wim Kan zei jaren geleden al dat aan zo'n strijkstok heel wat blijft hangen!), maar ook en vooral een uitnemend parodist-met-con- servatoriumopleiding, wat je kunt proe ven uit zijn Slavische violistennummer en zijn meesterlijke uitbeelding van drie soorten pianisten: de vertolker van moderne klassieke muziek, de romantische Tsjaikofsky-dreuner of Schubert-begeleider en de jazz-pianist. In zijn oudere koldemummers zoals het gekruip over de vleugel, het liedje over de neus en zelfs de Drie Schuintamboers en het Harlekijn-lied zit behalve ontzettend veel kwaliteit ook nog een vleugje studentikositeit, dat er misschien in de loop van de jaren wel uit zal gaan.
(Na afloop vertelde hij me, dat zijn programma vergeleken met ruim een half jaar geleden — toen ik het in Apeldoorn niet heb kunnen zien — drastisch veranderd was en dat bij- voorbeeld gisteravond geen sprake meer was van dolle luchtsprongen, etc.).

De benaming „Harlekijn" is voor Van Veen zeer treffend gekozen. Want hij heeft niet alleen de humor van de clown, maar in de eerste plaats (je ziet dat in zijn ogen en je hoort dat in zijn stem) de melancholie van deze figuur.


Chansons


En dit brengt me bij de derde C, die van chansonnier. Herman van Veen anno 1969 is naar mijn mening vooral de Chansonnier Herman van Veen. Het kan niet toevallig zijn, dat „Suzanne" al wekenlang op de hit-parade staat. Natuurlijk: het is een van die prachtige liedjes van Leonard Cohen, maar dat succes is toch voornamelijk een Nederlandse aangelegenheid: van vertaler Rob Crispijn (die het origineel niet letterlijk heeft vertaald, maar een Nederlandse „Suzanne" heeft geschapen die even oorspronkelijk aandoet als het origineel, zonder de verwantschap daarmee te hebben verloren) en van vertolker Herman van Veen, die er gisteravond in het „beneden" zeer goed gevulde Orpheus veel stille aandacht en luid applaus mee oogstte, daarbij geholpen door een fraai gearrangeerde begeleiding van zijn combo.
In vertalingen van liedjes van Jacques Brel („Liefde van later" en „Dit slag volk") weet hij precies de kracht en de klacht te leggen die de maker er ook aan heeft besteed. De meeste indruk maakten op mij echter de chansons van Jean Ferrat: het schitterende „Waar blijft de tijd?" (voorbeeld van hoe men over alledaagse dingen als het leven van een huisvrouw kan zingen zonder er een smartlap van te maken!) en het feestelijke „Carnaval", waarmee hij na afloop van de eigenlijke voorstelling voor een laatste succesvolle anti-slimax zorgde.

In ben het geheel eens met Wim lbo, die aan het slot van zijn lovende stukje in het programmaboekje schrijft: „Persoonlijk hoop ik dat deze 23-jarige Utrechtenaar een internationale carrière als chansonnier zal opbouwen; waarom de Vlaamse Jacques Brel wél en de Nederlandse Herman van Veen niet?"

Maar Herman van Veen is (zij het voor lbo en ondergetekende misschien dan helaas) ook nog altijd de man met méér etiketjes dan dat van chansonnier. Zonder hem nu direct de Toon Hermans van de toekomst te willen noemen (daarvoor is hij weer teveel chansonnier!) moet men hem toch wel de veelzijdigheid en ook reeds min of meer het gevoel voor wat „des theaters" is van de man uit Maastricht toeschrijven. Dank zij deze eigenschappen weet hij meer dan welke andere kleinkunstenaar ook (Ramses Shaffy misschien uitgezonderd, maar die is toch weer wat eenzijdiger) het publiek van begin tot eind te boeien. Gisteravond lukte hem dat ook weer en het applaus was er dan ook wel naar.


Floortje


Floortje Klomp zorgde, als invalster voor Lenny Kuhr, voor het vrouwelijke aandeel in het programma. Al zingt ze met „De kinderen van het dorp" nog een vertaling van een liedjes van Anne Sylvestre, toch is ze niet meer het zangeresje met de lieve liedjes bij de gitaar. Net als Liesbeth List enige tijd geleden is ze „hardere" Engelse liedjes gaan zingen, die ritmisch enzo wel lekker liggen, maar naar mijn mening evenmin bij haar Franse-chanson-per- soonlijkheid passen als bij die van Liesbeth List, uitgezonderd misschien tedere gevalletjes als ,.Sunny good street' van Donovan. De overigens voortreffelijke begeleiding klonk bij haar zachte stem ook iets te hard.
Toch geloof ik dat Floortje deze minder geslaagde experimenten in een ander genre dan dat van Fleur Colombo moet doen. Alleen al als overgansfase naar een synthese, waarin we Floortje Klomp te zien en te horen krijgen zoals zij „het helemaal is, gewoon."



J. VAN DER KLEIJ