Amersfoortse Courant
Max Smith

Herman van Veen houdt zijn naam en faam in ere



4 mei 1981
AMERSFOORT — Het eigene aan het optreden van Herman van Veen is, dat hij zich eerlijk en open en daardoor kwetsbaar opstelt, maar ook dat hij voortdurend afstand neemt, van wat hij zegt en doet. Het is alsof hij het leven in waarheden probeert te vangen, terwijl hij ervan doordrongen is, dat het bestaan zich niet in hokjes laat onderbrengen en dat er altijd onrecht zal zijn. „Ik ben een teleurgestelde eikel", zegt hij in een van zijn nummers, daarbij met zijn hemd en kaal hoofd het lid van een


man nabootsend. Hij doorbreekt de door hem opgeroepen zwaarmoedigheid en lyriek met vreemdsoortige bewegingen en danspasjes. Eén serieuze vertolking van bijvoorbeeld het mooi klinkende lied met sociale inslag „De Generaal" relativeert hij door rare grimassen te trekken. Omgekeerd zet hij opzettelijk een domper op de vrolijke hilariteit bij de toeschouwers door de clowneske ironie abrupt te laten volgen door rake waarheden die hij ongeremd de zaal in slingert.

Tijdens het eerste optreden uit een reeks van drie in het theater van De Flint in Amersfoort, was er vrijdagavond in De Stadshal gelijktijdig een CDA-congres. Herman van Veen nam deze gelegenheid te baat om zich een paar maal vanuit het toneel rechtstreeks tot de CDA-manifestatie te wenden. Vooral in de gedeelten, waarin hij in expres modieuze Engelse kreten zijn afschuw uitspreekt van de geloofsverdwazing en van de paus („het hoofd van een multinational"), die tegen geboortebeperking is, terwijl er zoveel mensen van honger kreperen.

In zijn „Laat de kinderen" hoopt hij, dat er voor hen in de toekomst voldoende leefruimte zal overblijven. Alweer met een beschuldigende vinger naar de CDA-bijeenkomst doet hij een beroep op iedereen om te stemmen op die partij, die tegen kernbewapening is.

In „Gaas" toont hij na rap over een metershoge afrastering geklauterd te hebben, hoeveel vruchteloze inspanningen en teleurstellingen het kost, om datgene te kunnen doen, waarin men zijn geluk meent te vinden. Dit wordt gesymboliseerd in een viool en strijkstok, die voor het hek op de grond liggen. Met geen mogelijkheid gelukt het hem om het instrument te bespelen. Herman van Veen geeft de illusie, dat het eens lukken zal, door op het eind van de voorstelling opnieuw een kwieke klimpartij ten beste te geven om vervolgens triomfantelijk zijn viool in de hoogte te steken.

Maar voordien heeft hij elkeen nog even ervan doordrongen, wat het inhoudt om dood te zijn. Loopt hij te dollen met een golfballetje, brengt hij menigeen aan het schateren met een typetje, dat nerveus wordt van kwabbige en geaderde vrouwendijen, van zweetvoeten en van een heleboel dingen meer. De uitgekiende lichteffecten behoren ook nu weer tot het waarmerk van, zijn show. Gitarist Harry Sacksioni en Erik van der Wurff op piano laten genoeglijk horen wat voor superieur talent ze in huis hebben.

Herman van Veen presenteert deze compilatie-show, die na de geflopte „Onderwater" en de herziene versie ervan, de derde in een seizoen is, met een gemak en een ongedwongenheid, alsof hij voor hele goede vrienden staat te spelen, het gros van het publiek is hem, gezien de welwillende reacties op zijn ernst en luim inderdaad bijzonder goed gezind. Hij op zijn beurt tart deze aanhankelijkheid.
Meermalen zet hij de kijkers voor schut door tussen hen in te kruipen, door een tasje weg te nemen en daar plagerige opmerkingen over te maken, door in de haren van meisjes te graaien, door onverschillig af te wachten; totdat iedereen uitgeklapt is en door de verzuchting: „Het is bijna klaar, daarna ga ik 70 toegiften zingen".

Aan dat laatste was, gezien het ovationeel applaus aan het eind, geen ontkomen aan. Al zong hij niet dat aantal en waren van de extra nummers sommige reeds op het programma aangekondigd.

Voor het gros van het publiek in de niet uitverkochte, maar goedgevulde zaal heeft Herman van Veen zijn naam en faam weer dubbel en dwars waargemaakt.



Max Smith