MEPPELER COURANT
TON HENZEN

Kind in de man Van Veen is op z'n 50ste nog steeds niet uitgegroeid

4 mrt 1996

Herman van Veen: zang, viool, teksten en mu- ziek, met vele anderen; Eric van der Wurff: piano; Nard Reijnders: saxofoon, klarinet, accordeon; vrijdag- en zaterdagavond, Ogterop. Volle zalen


- De jaren van de grote verwondering zijn nog steeds niet voorbij. Herman van Veen . is op zijn vijftigste nog steeds niet uitgegroeid. Als het ware met de ogen van een opgroeiend kind aanschouwt hij de wereld. Zijn onderwerpen liggen op straat. Zitten in de mensen om hem heen. En meer dan vroeger durft hij er zonder enige remming voluit over te zingen. Met alle vokale, muzikale en poëtische kracht die in hem zit. En die is fenomenaal. Hij is ingetogen, nooit terughoudend. Hij is humoristisch. Vertelt fraaie autobiografische verhalen, weeft in .het programma ragfijne muzikale meesterwerkjes als overgangen naar nieuwe hoogtepunten. De visuele grapjes zijn klein, maar sterk, op de vierkante centimeter geborduurd en lijken terloops te zijn verzonnen. Maar ook hierin komt zijn perfecte timing tot , uitdrukking. En de muzikale kleuren die ?hij met pianist Eric van der Wurff en saxofonist en klarinettist Nard Reijnders penseelt, zijn zo langzamerhand legendarisch.


Je blijvend over de dingen en de mensen verwonderen en al schrijvend en musicerend de angst overwinnen wie en wat je allemaal achterlaat als je sterft, het is het gedreven leitmotiv in het zowel literair als muzikaal zo kleurrijke werk van de romanticus pur sang Herman van Veen.
Willem Wilmink schreef erover in Ochtend in de stad, een gedicht dat Van Veen jaren geleden op muziek zette en dat vrijdag- en zaterdagavond niet ontbrak. Of Liedje, een tekst van Judith Herzberg die hij bewerkte, omdat het veel vertelt over zijn gedachtengoed. 'Lieg niet tegen me over sterven, want zo.lang we er nog zijn, vind ik dat toegangsloze, niet meedelen wat je denkt, erger en zo veel doder'. Als je dit leest, hoor je zijn zachte zingende timbre.

Van zijn conferences in plat-Utrechts over de wielrenner en het autobiografische verhaal over een ontmoeting met een oude vriend, zijn indrukwekkende hommages aan Jacques Brel en Kurt Weill tot en met het monumentale nieuwe werk Sarah, het zijn stuk voor stuk onderling sterk verschillende kenmerken van het onbetwiste meesterschap van deze unieke theaterpersoonlijkheid.
'Sarah Sarah wezenkind, ondergedoken voor de wind, de dode wind die altijd uit het Oosten komt.' Een prachtig, ontroerend lied over zijn vriendinnetje Sarah Levi die de oorlog heeft overleefd en vrouw aan het worden is.
Het is tegelijkertijd een aanklacht tegen die lieden die minachten en onderdrukken alleen, omdat anderen anders zijn. Herman van Veen komt daar als veelzijdig minstreel tegen in opstand. Hij last er jiddische vioolmuziek omheen. Zijn levensmotto is: vrijheid is voor niemand bang zijn. Hij verwerkt dat in een licht-pathetisch verhaal dat hij, met bril -het enige aanknopingspunt met het feit dat hij onlangs vijftig is geworden-

Het zijn geen nieuwe vondsten, het is bekend van eerdere programma's. Het hoort zo langzamerhand bij hem als de rode neus bij een , clown en is zijn vertrouwde signatuur onder nieuw werk. Dat is ook het speels koketteren met het eigen lichaam, zoals in de parodie op de modeshow, de uitbundige persiflage op The Voice in My way en de striptease. Hij zingt verder, bewogen, ontroerend, en het doet er dan niet toe dat nog steeds een punt van zijn overhemd uit zijn gulp steekt. Met een eenvoudig gebaar als zijn hoofd door een armsgat van zijn vestje steken, creërt hij van het ene op het andere moment een compleet andere mimiek.
En zingt vanuit de donkere spelonken van zijn binnenste een indringend lied van Bach. Na de momenten van ontroering volgt vaak de relativering. Hij maakt reizen door relaties, elke ontmoeting ook de nakende last van het afscheid, maar ondanks de diepe weemoed is er het verlangen naar het leven, de liefde, de warmte. En de onbekommerde spontaniteit van kinderen. Die is voor Herman van Veen een geweldige inspiratiebron.

Zes jaar heeft hij niet in ons land opgetreden. Acht jaar geleden stond hij voor het laatst in Ogterop. Hij behaalde ondertussen successen in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk (het Olympia), België, Japan en ook op Broadway waar hij echter ook te maken kreeg met een meedogenloze pers. Een maand geleden lanceerde hij zijn nieuwe programma dat uitgebalanceerd en veelzijdig is.
Hier staat een clown, een levenskunstenaar met twee dochters en twee zonen van twee vrouwen. Die kind is met de kinderen, als begin en eindpunt het kinderliedje Alles in de wind zingt, ook de Oostenwind van Sarah, en Alfred Jodocus Kwak ten tonele voert. Hij neemt afscheid van zijn publiek met enkele klassiekers als Toveren, Opzij en Hilversum 3 en iedereen gaat neuriënd naar huis of naar de bar.
Hij is door de jaren heen veelzijdiger geworden. Het cabareteske aandeel in het programma, zoals zijn entree met een fantasierijke fiets en het nummer met de poppen -elke seconde worden twintig babiès op de wereld geboren- is gegroeid. Hij speelt met zijn publiek, zoals hij het applaus dirigeert en zoals hij zijn fans beurtelings laat meezingen op Alfred Jodocus.

Een avondje Herman van Veen werkt louterend. Je komt er gelukkiger en levenslustiger vandaan dan je erheen ging. Is dat niet de grootste verdienste die een artiest zich eigen kan maken.



TON HENZEN