Het Vaderland
J.B.Hoogkamer

Herman van Veen: enfant terrible

3 januari 1971

HERMAN VAN VEEN, bleek droefkijkend wonderkind van het Nederlandse cabaret. 25 jaar oud, l.82 m lang, het hoofdpluis nu tot de schouders, vleesloze wangen onder blauwgeschminkte ogen die rond, spottend en onbewogen de zaal in blikken, waarmee hij bijna schaamteloos speelt. Egocentrisch en narcistisch is hij genoemd; wat hij geeft is echter een explosie van muzikaliteit, vitaliteit, humor, dramatiek en expressie die de toeschouwer, of liever de deelgenoot spontaan verbijstert.


Herman van Veen, voor wie Wim Kan „van de lach bijna van zijn stoel viel" en die door Toon Hermans „het grootste talent onder de jonge cabaretiers dat in Nederland op twee benen rondloopt" werd genoemd.

Herman van Veen die in 1968 twee slecht doorkomende shows voor de VARA-tv verzorgde en toen wijselijk voor dit hem onrecht aandoende medium bedankte: die vier langspeelplaten vol goede tot en met geweldige liedjes volzong (en de best verkochte Nederlander van Polydor is), die geen enkel succes had met zijn rol in de Belgische, in Venetië opgenomen film „Strip-poppie", die met zijn shows echter al drie jaar overal in Nederland en België volle en geestdriftige zalen trekt. Want Herman is een hoogst apart soort perfectionistische clown die zijn eigen onstuimige weg gaat, zijn eigen ontwikkeling op de voet volgt en daarom steeds „van binnenuit" werkt, uit een ophoping van talent en energie.

Herman van Veen die van de stichting Conamus de ..Zilveren harp" ontving, van de KRO-tv de „Zilveren ladder" en voor zijn elpee „Morgen" een Edison. Die de opbrengst van zijn premières steeds bestemt voor de Unicef waarvan hij ambassadeur in Nederland is.
In 1968 was hij met „Harlekijn" in Diligentia, eind vorig jaar met een vernieuwde „Harlekijn" eveneens in Diligentia en gisteren met „Dit kan er gebeuren" in de grote Alexanderzaal van het Congresgebouw. Daar staat hij vanavond opnieuw, voor een uitverkocht huis.
„Dit kan er gebeuren" groeide uit „Harlekijn" en heet zo omdat Herman tast in een groot reservoir, waarbij alles gebeuren kan. Men gelieve vooral niets te gek te vinden: een Van Veen die schel fluitend door de zaal wandelt, die zich over de stoelleuningen rept, een lied geen eind geeft, een pauze niet benut voor afwezigheid en een slot als zodanig niet herkenbaar maakt.

Gelieve vooral ook te wachten met de kwalificatie „banaal" voor deze streken, alvorens de functionaliteit en oprechtheid daarvan te hebben ondergaan. Want wat hem in het kleine Diligentia lukte, lukt hem ook onder dit grote gewelf: hij boeit van minuut tot minuut, verrast evenzo en improviseert zijn happening bijeen bij de gratie van verregaand eigen vakmanschap en de muzikaliteit van zijn combo, waarin Laurens van Rooyen al sinds de Utrechtse conservatoriumtijd aan de piano figureert.

WAT TE ZEGGEN van deze wederherkenning van Herman van Veen. Hij toont nog steeds de beschikking over virtuositeit op viool, gitaar, piano, drums (en cello), over een indrukwekkende stembeheersing, danstechniek en vermogen tot gevoelsoverdracht, via woorden, geluiden, bewegingen en alles wat hem daartoe verder ten dienste staat, zijnde o.m. zijn kuiten, zijn speeksel en zijn decorvondsten; het zijn de uitdrukkingsmogelijkheden die mee-evalueren met zijn speelse zoekende geest.

„Wat ik gisteren denk, doe ik vandaag, wat ik vandaag denk doe ik morgen", heeft hij eens gezegd. Hij verandert als een kameleon, haalt vandaag de hitparade met zijn liedje „Rozengeur", al weer veel poëtischer, introverter dan destijds zijn „Hondje", brengt zijn „Neus" in totaal gewijzigde vorm, houdt tête a têtes met zijn musici, kortom brengt zijn publiek continu in opperste verwarring en slaagt er even continu in een ballon van sfeer in zijn speelruimte te blazen. Dit te ervaren is een uiterst boeiend procédé.



J. B. HOOGKAMER