de Volkskrant
Jean Paul Bresser

Herman van Veen in Carré
Wat pover eenmans-ritueel

2 maart 1973

ERGENS achter in zijn programma , lanceert Herman van Veen op een totaal verduisterd toneel, een. scheldkannowtde op zichzelf. Hij speelt de totaal teleurgestelde toeschouwer die geen lol voor zijn geld heeft gehad, die vindt dat Van Veen de plank behoorlijk mis heeft geslagen, dat Van Veen de zaak behoorlijk belazerd heeft. Deze forse brok zelfkritiek sloeg in gisteravond in Carré, al ben ik er niet helemaal van overtuigd of alle mensen in de zaal voluit mee konden grijnzen.
De cirkel die Herman van Veen al in zijn vorige show trok rond zijn eigen ik, is kleiner geworden, subtieler misschien voor de fans, maar verwarrend en misschien wel onbegrijpelijk voor mensen die denken bij Herman van Veen de superclown te vinden van weleer. De uitgelatenheid, de versiering, de carnavaleske stemming, het is allemaal achter het toneel verdwenen, allemaal buiten de cirkel gegooid. Wat overgebleven is, is Herman zelf, met nauwelijks nog attributen. alleen met zijn (voortreffelijke) muzikanten, binnen een uitgekiende belichting, op een groot toneel.



En wat doet hij daar: hij speelt met zichzelf, bijna alsof hij zich niet meer bewust is van een publiek, alsof de toeschouwers er eigenlijk niet zo veel meer toe doen. Af en toe maakt hij nog wel een buiteling, slikt een microfoon in of slingert hij zich als een Javaanse danseres rond een verchroomde kruk maar uitbundig is het nauwelijks meer te noemen.
Hij fiedelt ook nog een enkele keer niet een haast virtuoze behendigheid op de viool, wil af en toe wel even als een hele grote dikke bruine beer of een uitgeschoten sprinkhaan over de planken gaan, maar dat blijft toch incidenteel.

Hoofdmoot van zijn. nieuwste programma is wat je misschien het beste zou kunnen omschrijven als een lichtvoetige eredienst van door en voor één persoon. Een wat pover eenmans-ritueel, opgebouwd uit meestal met tederheid gevulde liedjes, uit volle borst gezongen en soms helemaal uit zijn tenen, en daarnaast met zachte, wat nonchalante praatjes, vertellinkjes over vroeger, dialoogjes tussen een kind en zijn vader, aandoenlijk uitgevoerd, af en toe met een absurde ondertoon.

De ene keer brengt hij zijn verhaal jongensachtig als een pas-beedigde padvinder, de volgende keer lijkt hij een neergedaalde plafondengel en weer even later is hij de kampioen estafette-loper. En dat gebeurt allemaal binnen zijn eigen kring. geïsoleerd en naar binnen, toe gekeerd.
Voor mij het meest verwonderlijke is daar dat Herman van Veen het hele programma door voor zichzelf (en daardoor voor het publiek) ook als een soort stoorzender fungeert.. Hij onderbreekt zijn nummers, maakt ze niet af, last plotseling tegengestelde zaken in, lijkt als het ware opzettelijk bij zichzelf verwarring te willen stichten, een te gepolijst ritme te willen doorbreken.

Af en toe boeit dat, maar het is| niet slim genoeg uitgebuit, zoals Herman van Veen naar mijn smaak veel van zijn talenten ingepakt laat opgeborgen in zichzelf. Alsof hij maar een klein deel wil gebruiken, alsof hij zichzelf bewust beperkingen oplegt.
Het zijn haastige vesronderstellingcn, vraagtekens achter een show, die niet veel meer met cabaret te maken heeft, meer met een vorm, van entertainment, goed voor een glimlach en een applaus van de fervente fans.



JAN PAUL BRESSER