de Tijd
Peter van Bueren

Het wonder van Herman blijft gebeuren

2 maart 1973

HET WONDER van Herman van Veen blijft nog steeds gebeuren. Sinds gisteravond staat hij met zijn "contra-band" in het immense Carré, dat net als bij de vorige première irriterend slecht gevuld was (zijn de mensen echt zo afgestompt, dat ze zich alleen in bussen laten hijsen wanneer Seth Gaaikema ze met zijn grollen om de oren schreeuwt?), en daar kun je weer sprakeloos genieten van de kleuren die je ziet.
En weer ademloos luisteren naar de sprookjes van Herman. En luisteren naar zijn fenomenale muziek die ook doorklinkt wanneer hij alleen wat poëtisch voor zich uit staat te mompe- len, om dan weer plotseling zijn eigen stilte er uit te gillen.



Er is niet wezenlijk wat veranderd na de vorige show. Misschien zijn de theatrale mogelijkheden al zo uitge- plozen dat het op dat vlak niet meer allemaal uitgeprobeerd behoeft te worden en legt hij zich, vooral na de pauze, wat meer toe op het vertellen. Maar verder is het nog steeds hetzelfde als jaren, dat wil zeggen: iedere seconde gebeurt er wat en bijna steeds iets onverwachts. Herman blijft bezig alle denkbare menselijke uitingen in een constante uitspatting van creativiteit weg te geven aan een intens aan zijn lenige lijf getrokken publiek. Je kunt alleen maar weglopen om niet volledig opgezogen te worden door deze speelman, deze bezeten vampier, deze kinderlijke fantast, deze malle, aanstellerige, warrelige flapuit, deze vervreemdende malloot, deze voortdurende tegenspreker, die kwellend tedere liedjes besluit met een opmerking als: „Mijn handen ruiken naar mandarijn, ik heb zojuist een mandarijn gegeten." Waarmee hij de bij zichzelf en zijn publiek opgewekte gevoelens in een klap opruimt om vrij baan te maken voor een nieuwe emotionele oplading.

Herman vertelt: lief, in de huid van een kind dat zijn vader aanspreekt en fantastische dromen bedenkt; cru, over de begrafenis van een man die nooit begrepen werd zoals toen hij 15.000 man op straat moest zetten en die zo menselijk was omdat hij in de oorlog niet wist aan welke kant je moest staan; sentimenteel en hard tegelijk, in een schitterend verhaaltje over God die eens van de heuvel komt kijken hoe zijn tuintje er bijstaat en een vreemde toestand aanschouwt waarvan men zegt dat het zijn huis is, wat hem verwondert omdat er wel kaarsen branden maar geen bloemen bloeien.

Herman persifleert, bijvoorbeeld een popgroep uit de Vervelende Staten van Amerika, de Ze. Hij danst en springt over het grote podium, bespeelt alle aanwezige instrumenten, vertelt melige moppen, geeft het jeugdsentiment weer een nieuwe dimensie, zet de televisie aan als het pauze is. Beeldspraak, grootspraak en veelspraak lopen in elkaars verlengde, teksten worden melodie, hij spreekt in klanken.
En inmiddels merk ik alweer aardig lyrisch te worden, maar dat kan ik ook niet helpen, omdat ik er stil van werd.

Beste Herman, ik zou best nog wel een hele pagina vol kunnen schrijven, zoals iedere Vis die iets wezenlijks heeft beleefd en zelfs de slappe effectjagerijen en een kleine inzinking na de pauze weet te waarderen. Maar er is meer gebeurd in de wereld en dat moet ook in de krant. Hoewel er op zo'n avond in Carré toch meer dan één wereld tegelijk opengaat. Iedereen moet dat maar zelf gaan meemaken.



PETER VAN BUEREN