Het Binnenhof
Ton Oliemuller

Als artiest Vincent te zien in bloedeigen film

17 maart 1979

SCHEVENINGEN - "Er is nog nooit een boek geschreven of een film gemaakt waarin niets autobiografisch zit Ergens doet iemand er altijd iets van zichzelf in", zegt Herman van Veen over zijn eerste speelfilm "Uit elkaar", waarvoor momenteel de laatste opnamen worden gemaakt in Scheveningen en die half augustus in 25 Nederlandse bioscopen in première moet gaan.


"Ik heb het verhaal voor deze film geschreven en dat moet je zien tegen de achtergrond van mijn werk en mijn leven. Het gaat over mijn verbeelding en mijn realiteit en over mijn relatie tot de vrouw en het kind. Gevoelsmatig ervaar ik het leven als één grote slag en die probeer ik te winnen. Zo voert iedereen zijn eigen slag. Wie de film ziet zou de indruk kunnen krijgen, dat het niet goed afloopt. Maar in mijn ogen vormt het slot van de film de enige goede oplossing".

"Je moet het ongeveer hiermee vergelijken. Een vent heeft de oorlog meegemaakt. Het is intussen al 34 jaar vrede, maar hij loopt nog steeds schuw langs de huizen uit vrees voor een verdwaalde kogel. Dat is zijn persoonlijke leed. Dat moet-ie leren accepteren. Daar moet-ie mee leren leven". "Mijn film is niet na te vertellen, en niet vooruit te vertellen. De hoofdrol erin speelt Vincent, een chansonnier-theatermaker, dus ongeveer het beroep dat ik uitoefen. Was ik timmerman geweest, dan had die film misschien over een timmerman gegaan. En omdat ik niks van Winnetou afweet, gaat mijn film duidelijk niet over Winnetou. Toch ben ik Vincent niet. Toevallig hebben we allebei min of meer hetzelfde vak". "De titel "Uit elkaar" slaat er op dat Vincent een gespleten, een schizofrene figuur is, die in zijn leven relaties verbroken ziet en ook met zichzelf moeilijk in het reine komt. Huiselijke omstandigheden, maar ook de sfeer van zijn werk dragen daartoe bij". "Ik heb eens een keer aan een taxichauffeur gevraagd: "Wat zou jij doen als je 's nachts thuis kwam en je betrapte je vrouw erop, dat ze met jou-zelf in bed lag?". Toen zei die chauffeur: "Ik zou onmiddellijk minder gaan drinken". Dat is zijn reactie op een dergelijk voorval. Iedereen reageert op zijn eigen manier op bepaalde levensverschijnselen. Maar ik ken iemand heel goed, die niet drinkt en die dat heeft meegemaakt en die sindsdien met dit verschijnsel in zijn leven heeft te stellen".

"De vrouw van Vincent wordt gespeeld door Monique van der Ven, die ik hiervoor heb gevraagd, omdat ik van haar hou. In mijn film krijg je een aaneenschakeling van ontmoetingen te zien waar Vincent zichzelf beter door leert kennen. Dat is in de eerste plaats dus Monique, maar verder Lou Landrè, Guido de Moor, mijn vrouw Marlous als de vriendin van Monique, Marjon Brandsma en Rijk de Gooyer. Er loopt ook een kind in rond, een pittig jochie van twaalf, Frits de Rek uit Culemborg, een zoontje van kennissen van mij. Voor hem ben ik de speelman. Maar het draait steeds om Vincent, het leven van Vincent. De mensen om hem heen tekenen ieder afzonderlijk nieuwe fasen in zijn leven, die in de film in elkaar overlopende verhalen vormen".
"Ik denk dat deze film het logische gevolg is van wat ik altijd heb gedaan, zowel in mijn persoonlijk zijn als in mijn theateroptreden. Ik denk dan ook, dat de mensen die deze film zullen gaan zien, daarin terugvinden wat ze van mij verwachten. Vooral de theaterman in mij zal helemaal in de film aanwezig zijn. Als jij zegt, dat ik niet bijvoorbeeld een zaal met duizend man bespeel, maar dat ik in mijn voorstellingen iedereen van die duizend persoonlijk aanspreek, dan komt dat door wat die mensen denken over wat ze zien en horen". "Ik noem mijn film een tragi-comedie, stukjes leed en stukjes plezier, waar iedereen zelf iets mee kan doen of kan laten liggen natuurlijk als het hem of haar niks zegt. Ook in het theater kun je lachen en huilen. Dat is voor mij trouwens theater, de tragische accenten van het clowneske. Als je twee mensen door Tokio laat lopen met al die vele mensen op straat, dan zegt de een dat daar een wereldstad in beweging is, de ander dat er voortdurend stadions leeglopen'

Het thema van mijn film is, dat Vincent in zijn droom voor een ravijn staat. Achter hem doemt een groot monster op. Vincent roept dan "help" tegen het monster. "Wat moet ik doen?" Het monster zegt: "Dat moet je niet aan mij vragen. Het is jouw droom". Daar gaat de film over, de strijd om wat er in je leven gebeurt. In niemands leven heeft zomaar iets plaats. Voor een groot deel overkomt iedereen wat-ie wil dat er gebeurt door er in een eigen richting naar toe te sturen. Dat kan verdriet betekenen, maar nooit helemaal onverwacht. Dat kan ook inhouden, dat je succes hebt. Dat heb je dan zelf gewild. Daar moet je voor betalen".
"Al die dingen bij elkaar vormen de roman in ieders leven. Op die manier is de film een levensroman van Vincent te zien. Maar de bioscoop bezoekers zullen het er zelf uit moeten peuren. Ze vragen mij wel eens wat ik met een bepaald liedje wil zeggen. Dat kan ik niet uitleggen. Ik zeg dan altijd:

"in zaï net liedje voorzingen, dan mag jij zeggen waar het over gaat". Op dat moment wordt dat liedje jouw liedje. Op dezelfde manier zal mijn film jouw film moeten worden als je hem ziet". Als deze film hetzelfde Van Veen-sfeertje krijgt als de licht dwepende tovershows over altijd menselijke dingen, dan vallen volle zalen te verwachten. De Duitse recensent Manfred Sack kan daar diepzinnig over meepraten. Hem trof het schijnbare gemak waarmee Herman zalen vol gedisciplineerde Duitsers aan zijn voeten kreeg in toegejuichte tournees. Die Manfred Sack wijdde daar een uitvoerige studie aan in "Die Zeit". Hij heeft Herman uit de hemel zien komen, meermalen zelfs, want Manfred wenste zich in meerdere voorstellingen te oriënteren over de toverkracht die van Hermans optreden uitgaat. Hij schrijft dat hij in het donker van het theater zat in afwachting van de komst van de grote meester. Nog dronken van de klank van de gitaarsolo van de schuwe Sacksioni zag hij temidden van een wolk neerkletterende erwten Herman uit de toneelnok neerdalen, gekleed in een lange rode mantel.

Hij is alles. Hij is een volksvermaker, maar ook zanger, violist, hij heeft iets van een acteur en van een balletdanser, hij imiteert, parodieert en is een mimicus. Hij vertelt verhalen, maakt grappen en houdt wijze levenslessen voor.Hij is een clown zoals de tijd die figuur gevormd heeft en die we ook vandaag nog nodig hebben: een snotterneus in een wit gezicht, een wijze moralist. Maar op het toneel is hij er maar één van de vier, zoals wij hem in het theater ervaren hebben, het leven een droom, soms een goede, soms een slechte. De muzikanten om hem heen doen hun werk zonder op te vallen in nuttige bescheidenheid. Laat men zich daardoor echter niet misleiden. Hun muziek komt even onbevangen en origineel over als destijds die van The Beatles. Verrukkelijk schone klanken springen soms de zaal in, wiegen weg in ijle weefsels of sproeien ruisende tonen de zaal in. En nooit sentimenteel, daar zorgt het ferm bewerkte instrumentarium voor: gitaar, tuba, elektronisch orgel, hoorn en ketelpauk. De ziel van het instrumentale deel van de show wordt bepaald door Erik van de Wurff, die een rijkdom aan melodieën heeft geweven rond het violierende snarenwerk van Herman. Geen nummer in zijn show staat op zichzelf. Elke scène ontspringt uit muziek en belandt aan het eind ook weer daarin, zodat een doorgaande stroom van belevenissen van het podium af door de zaal deint.
Zelfs de pauze wordt niet als een onderbrekingng ondergaan, een paar maten rust terwijl de bedwelming van het gehoorde en het geziene voortduurt, een roes in schets gezet door Herman en door de muziek van kleuren voorzien, een wolkige doezel die op de hoorders indaalt. Dit bereikt Herman door gevoelens op te roepen zonder de grens van de sentimentaliteit te overschrijden, die het geheel gelijk zwaarwichtig zou maken.

Neem het verhaal van Oma Louise. Zij lag op het tapijt in een ouderwetse villa. Daar lag zij dagenlang. Zij droeg een jurk met donkerrode bloemen, een ketting met een zilveren kruis op een kraag van witte batist. Maar geen woord over de eenzaamheid waarin die vrouw stierf. Zo gebeurt het ook. Zij lag er alleen maar. En door te vertellen hoe zij daar lag, treft dit lied van Herman dieper dan welke protestzang vol uitroeptekens. Hij is er eerder voor gemaakt om de dingen die gezegd moeten worden de zaal in te fluisteren. Mannelijk en kinderlijk agressief tegelijk, zoals wanneer hij een nieuwe boreling welkom heet. Hij speelt dan zoet en vervoerend met ballen en bromtol, voortdurend lieve woordjes stamelend. En breekt dat zoete sfeertje vervolgens stuk met de kinderschreeuw: "Blijf af, dat is van mij, jij lelijkerd".

De toehoorder wordt op gelijke wijze getroffen in het liedje "Zonder jou", waarin hij het zieleleed bezingt van de man die alleen is komen te staan. Pure smart, maar zover laat Herman het niet komen, want hij heeft trek in brood en vis. Zo speelt Herman met zijn hoorders, nooit opdringerig, maar wel altijd in vertrouwdheid met zijn publiek, alsof hij speciaal voor jou een voorstelling geeft. Dat heeft te maken met het raffinement van de showmaker, maar meer nog met de bedwelmende betovering hem ingeboren.

Een droom

"Net als het leven wordt mijn film een droom. Het gaat om een verzonnen verhaal dat je zult herkennen als je het leven kent. Dan zal die film je ook iets doen. Het leven is een geweldige ervaring, maar je moet ermee kunnen omgaan. Ik hou me niet bezig met politiek. Besprekingen op hoog politiek niveau worden uiteindelijk toch bepaald door hoe politici in het leven staan. Dat zichtbare spel is voor mij niet interessant. Ik hou me liever bezig met wat er achter die mensen zit".

"Vincent, de theaterman, is van huis uit een gewone jongen uit het volk. Hij redeneert niet over de dingen. Hij doet de dingen. Daardoor wordt het bovendien een actiefilm, net als in mijn kinderserie op de Duitse tv en later op de KRO. Ik vertel geen dingen. Ik laat de dingen gebeuren. Theater, film en tv zijn om naar te kijken, mee te voelen met mensen die je bezig ziet, mensen met wie ik me één weet. In een tv-in- terview over kinderen heb ik eens spontaan gehuild. Dat heeft daar alles mee te maken. In de aflevering "De clown" van de kinderserie zegt een jochie tegen zijn vriendjes, dat zij wel uit mogen kijken, want dat zijn vader de zwarte band heeft. Als die vader komt, lopen de kinderen weg. Dan pakt die vader mij in mijn lange zwarte jas.
En dan verschuil ik me achter de kinderen, niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk. In die scène zit mijn binding met het kind". "Ik geloof niet dat er mensen bestaan die niet van kinderen houden. Het kind is een van de belangrijkste dingen in mijn leven, en net als kinderen doen, vecht ik en vrij ik in mijn film, allemaal actiebeelden. Er gebeurt steeds wat, veel zelfs, maar altijd met weinig woorden". "Daarbij ben ik blij met de muziek van mijn eigen Erik van de Wurff. En ook met de assistent-regie van de Belg Ralf Boumans, met wie ik langer dan tien jaar geleden al de film "Princess" maakte. Ik kan zijn inbreng goed gebruiken, al ben ik zelf ook vertrouwd met films maken. Voor de AVRO deed ik een serie over muziek met mensen als Reinbert de Leeuw en het Scapinoballet en ook voor de school-tv leverde ik films".

"Ze zeggen mij wel eens. dat filmen voor een theaterman riskant is. Kijk maar naar Toon Hermans en Wim Sonneveld, zeggen ze dan. Die zijn mooi de mist ingegaan. Maar dan kijk ik liever naar een figuur als Yves Montand en Charlie Chaplin, die ook tot zijn dertigste op de planken heeft gewerkt. Ik heb niet te maken met de slechte voorbeelden, maar met de goede".

"Harlekijn zit met een heleboel geld in deze eerste eigen filmproduktie. Daar kan ik zorgen om hebben. Ik ben er twee jaar geleden al aan begonnen en tenslotte hadden we er vijftig man voor over de vloer, die allemaal betaald moeten worden. Maar we hebben ook allemaal het gevoel, dat we momenteel met iets heel moois in onze handen zitten".



TON OLIEMULLER