de Volkskrant
JAN PAUL BRESSER

HERMAN EN DE EEND

Sprookje te subtiel voor kindershow

16 feb 1978

"Alfred J. Kwak", muzieksprookje van Herman van Veen. Orkest: Residentie-Orkest. Muziek: Erik van der Wurff. Tekst: Herman van Veen. Den Haag Congresgebouw. Vrije voorstellingen vrijdag 17 en zaterdag 18 februari.

Hoewel Herman van Veen niets met Paul Dukas te maken heeft, denk je onwillekeurig terug aan die mooi-omlijnde herinnering van "Peter en de Wolf" als je met honderden kinderen meeluistert en meekijkt ook naar "Herman en de Eend", oftewel het muzieksprookje "Alfred J. Kwak". Ik weet het niet helemaal zeker meer, maar het zou heel goed kunnen dat ik "Peter en de Wolf" zo'n kwart eeuw terug als jongetje met hetzelfde Residentie-Orkest in het voormalige K. en W. gebouw in Den Haag heb horen uitvoeren. Met de grijze dirigent-heer Willem van Otterloo als inleider.

De tijden zijn wel veranderd, want de gewijde atmosfeer van dat K. en W. gebouw betekende toen: kiezen op el- kaar, armen over elkaar, want de Kunst moest in alle stilte overkomen. Of het nou Peter was, de Tovenaars- leerling of de Moldau. Gistermorgen in het Congresgebouw was er niets meer van die opgelegde eerbied over. Inte- gendeel, de twaalfhonderd voorname- lijk Haagse scholieren deden of ze thuis waren. Permanent geroezemoes, onophoudelijk geschuifel en uitermate sterke kelen ais er de gelegenheid tot meezingen geboden werd. Op zich is het een verdienste dat al die kinderen niet meer in kleine gelegenheidskeurslijf jes geperst worden, maar het vraagt wèl de nodige overtuigingskracht van de mensen die het Jantjes-en-Marietjes-publiek willen boeien. In dit geval vooral van Herman van Veen, maar toch niet veel minder van het hele Residentie-Orkest. Of ze dat met het sprookje van Alfred Kwak helemaal lukt, was althans gistermorgen na de eerste voorstelling nog een flinke vraag. In de betrekkelijk korte uitvoering van nog geen uur vertelt Herman van Veen het sprookje van een geëngageerde eend, die Alfred J. Kwak heet en graag zijn dorstige kameraadjes in de Derde Droge Eendenwereld aan een fris vijvertje wil helpen. Alfred onderneemt daarvoor een succesvolle actie, maar de opbrengst hiervan verdwijnt in de buidel met het grote gat van de kwakende koning van zijn land. Dat veroorzaakt moeilijkheden, maar Alfred is een doorzwemmertje en stoot de koning van zijn troon om zelf de hoge plaats in te nemen en het land voortaan in alle wijsheid te regeren.

Viool

Herman van Veen is begrijpelijk meer dan droge verteller. Hij zingt en speelt viool en maakt voortdurend ruimte voor de muzikale bijval en ondersteuning van het orkest. Hoewel Herman af en toe met de zaal fiks van o leer trekt (Kwek, Kwek, Kwek, ik ben goed, ik ben niet gek, de strijdkreet van Kwak) is de uitwerking van het muzieksprookje naar mijn gevoel voor kinderen wat te subtiel. Kinderen hebben dacht ik behoefte aan uitvergroting, aan een zekere vergroving van scène en effect, zeker als ze met z'n honderden in zo'n kolossale zaal opeengepakt zitten.
Intimiteit is dan begrijpelijk ver te zoeken en ik vind dat dit sprookje van Herman van Veen toch juist kleinschalige trekjes heeft; je moet voortdurend goed naar de verbale grapjes luisteren, je moet ook in de muziek de kleine verwijzingen en zeg maar understatements nauwkeurig volgen, wil je reageren.

Kinderen zijn daarvoor te snel afgeleid. En daar kon het extra koper- en slagwerk van het Residentie-Orkest niet veel aan veranderen. Daarmee is niet gezegd dat het een mislukte vertoning is geworden. Maar het was voor de kinderen kennelijk niet iets om helemaal stil van te worden en van groot enthousiasme was ook geen sprake.
Wellicht heeft dat ook iets te maken met de slechte akoestiek van de zaal, vooral als continu geroezemoes een gegeven is.



JAN PAUL BRESSER