HET PAROOL
JOS VAN DER BURG

Dolende zielen in een vlindernetje

1 sep 1999

Twintig jaar geleden debuteerde Herman van Veen als speelfilmmaker met het semi-autobiografische Uit elkaar, dat, u raadt het, over echtscheiding ging. Van Veen bewees dat je over dat onderwerp larmoyante films kunt maken. Nog net voor de millenniumwisseling geeft Van Veen een tweede visitekaartje af met Nachtvlinder. U wilt nu weten wat voor film dat is, maar dat is bijna vragen naar het onmogelijke.


Stelt u zich Ramses Shaffy voor als een strandjutter (zeewier op het hoofd, een jutezak als jas), die tegen de zee schreeuwt: 'Wie kan een dood meisje levend maken?' En laat ook deze wijsheid tot u doordringen: 'Dood is niet dood en leven is geen leven.' Welkom in het universum van Van Veen, die niet alleen de regie deed, maar ook het scenario schreef.
Nachtvlinder gaat over een middeleeuwse koning (Fred Delfgaauw), die geen daglicht kan verdragen. Als ergens in zijn rijk een alchemist (Jules Croiset) een blauwe schelp vindt, is er hoop voor de koning, want van de schelp kan een fijne bril worden gemaakt die het buitenlicht filtert. Eind goed al goed, ware het niet dat er twee boeven opduiken (Herman van Veen en Hans Trentelman), die de alchemist vermoorden en zijn blauwe schelp stelen, waarna zij zich aan het hof als alchemisten uitgeven. Uiteindelijk worden zij ontmaskerd door de dochter van de vermoorde alchemist (Babette van Veen) en de zoon van de koning (Arthur Kristel). Geen ingewikkelde film zult u zeggen.

Dan kent u Van Veen niet. Het door de voiceover afwisselend schurken, schoften, ellendelingen en duivelse companen genoemde tweetal is niet alleen uit op wereldse macht, maar ook op macht over leven en dood. Met behulp van de blauwe schelp kunnen zij de dolende zielen van overledenen vangen, want die manifesteren zich in het blauwe licht als nachtvlinders. Een vlindernetje volstaat in Nachtvlinder om voor god te kunnen spelen.

Gevreesd moet worden dat Van Veen met Nachtvlinder een filosofische film over leven en dood heeft willen maken, maar de uitwerking van zijn middeleeuwse sprookje is zo tenenkrommend knullig, dat de film vooral vragen oproept over Van Veens beoordelingsvermogen. Niet alleen is het scenario een rammelkast vol slecht geacteerde, losse scènes, ook wordt nooit duidelijk voor wie de film is bestemd. Dachten we aanvankelijk in een kinderfilm verzeild te zijn geraakt, nadat Van Veen zijn wijsheden in het rond begon te slingeren ('Mag dit leven een mysterie blijven?*) leken we te zijn aanbeland in een ouderwetse morele vertelling met lichtbeelden. 'Misschien was Jezus een vlinder.' zingen Van Veen en Lori Spee aan het slot.



JOS VAN DER BURG