de Volkskrant
Ruud Gortzak

Herman van Veen, de verteller

10 feb 1973

PATERSWOLDE, februari.

Herman van Veen zoekt een zitplaats op de leuning van zijn stoel, draait zijn bleke gezicht van me af, staart uit het raam de mistige middag in en zegt: nou had ik me nog zo voorgenomen niet al te veel te zeggen deze keer. Want ik weet maar al te goed dat er op den duur geen touw meer aan vast te knopen is aan al mijn gedachten flitsen.


We hebben op dat ogenblik meer dan anderhalf uur zitten praten en zijn nog lang niet uitgepraat. Er is niet voortdurend gesproken want soms vielen er van beide kanten stiltes. Dat gebeurde wanneer Herman een nieuwe inval eerst even moest proeven voor deze werd losgelaten of als er gewoon een andere zitpositie door hem moest worden ingenomen.

Zijn praten vertoont grote overeenkomst met zijn nieuwe - nou ja, nieuwe, deze loopt al een paar maanden - show, het gaat van de hak op de tak, bevat zwarte plekken en getuigt meer dan eens van een groot gevoel van machteloosheid. Die overeenkomst is niet toevallig want, zegt Herman, mijn ouders, die de laatste show hebben gezien herkenden me nu pas op het podium. Ze vonden me veel meer mezelf, veel meer de Herman die ze van thuis kenden, niet langer de razende pias die over het podium vloog.

Hoe dat komt? Dat is een kwestie van groei. In de vorige shows wilde ik al mijn kunnen laten zien. De expositie van mijn talent was toen erg belangrijk voor me. Die periode heb ik afgesloten. Ik vertel nu rechtstreeks wat ik mooi en lelijk vind, daarin is niet iedereen geïnteresseerd, in mijn eigen jeugdige problematiek. Maar velen wel en op die manier krijg ik een verandering van de publiekssamenistelling, want dat praat zich razendsnel door.

Maar tijdens de voorstelling in Tilburg die ik zag, was er toch nog - net als altijd - een groot aantal jonge meisjes onder het publiek.
Herman: Dat is waar, ach ja ik ben een man hè en dat verstop ik niet op het podium.. Maar toch verandert het. In het vorige programma zong ik veel over de man/vrouw-verhouding, dat herinneren ze zich nog. Nu krijgen ze andere onderwerpen voorgeschoteld en dat maakt ze, je hebt het gemerkt, giechelig. Dat is vervelend, maar het (brengt wel een scheiding teweeg. Die publiekscheiding is hartstikke fijn, want daardoor krijg ik weer hoop. Dit programma is er een van de hoop, want ik zie het als een opening naar de toekomst. Met de shows van het verleden had ik geen toekomst of alleen een commmereiële. Nu merk ik dat er ontzettend veel te doen staat. Als je het vanuit de geconditioneerde blik over waf een show moet zijn benadert, is hef geen show meer, geen entertainment.

Het is veel meer een confrontatie met een mens. Ik merk dat ook uit de reacties. De mensen praten niet meer met me over de kwaliteit van mijn talent maar over de inhoud, en daar ben ik godsgelukkig mee. Ik ben zielsblij dat ik het vertrouwen gekregen heb om nu emoties als angst, tederheid en andere op het toneel te brengen, temeer omdat men daar niet graag over praat. Weet je, als je daaroverheen kunt kunt zetten, als je op die basis in de theaters kunt gaan staan dan is dat een fijn ding.
Het lijkt erop dat je dat niet helemaal durft. Er gebeurt nogal wat op een volslagen zwart podium.
Herman: Ja er is al iemand geweest die zei: zeventig procent van de avond zie ik geen flikker van je. Maar dat licht is ook niet zo noodzakelijk, want als je een grap vertelt dan heb je pas licht nodig. Ieits humoristisch heeft veel licht nodig, dat is historisch zo gegroeid, dat is een theaterwet. Maar als je heel kleine dingen vertelt dan hoef je het niet te zien. Het krijgt door het duister zelf iets zeer geconcentreerds.

Je hebt het veel over de ouder-kind verhouding in je programma.
Herman: Ja, de thematiek is het kind. Dat houdt me bezig omdat naar mijn idee dat hele begrip tot bezitsvorming al begint na je geboorte. Ik geloof wel eens dat mensen volwassen geboren worden, daarna gekker worden en pas heel oud weer als kind eindigen. Ik hoop altijd nog op mensen die niet geraakt worden door die versjtering die niet hun openheid verliezen , die niet streven naar bezit en in een concuurentiestrijd gewikkeld raken.

Dat is een gevecht, want iedereen wil altijd graag uitleg hebben van hetgeen je doet. Als je daaraan moet beginnen gaat liet moment, de spontaniteit verloren. Je hebt wel eehs een gesprek met iemand en dan komt er een moment dat je hem een kus wilt geven. Je doet het niet en dat moment gaat dan verloren, door gebrek aan spontaniteit.

Die spontaniteit nu hoop ik met mijn programma te stimuleren. Het idee diat het moet kunnen is me veel waard, maar ik vind het erg moeilijk om erover te praten. Je krijgt zo gauw iets van hoor hem eens aan. Toch is dat mijn toekomst. Het gaat me nu prima;: het doorgeven van een gevoel en hoop dat de mensen dat verstaan. Dat betekent opnieuw een gevecht maar de mensen moeten weten dat ik veranderd ben.

Een liedje als Suzanne, als ik dat nu hoor dan denk ik hoe heb ik hel ooit mooi kunnen vinden. Hoewel, ais ik even doordenk dan weet ik nog precies in welke atmosfeer ik het zong. Ik dacht toen anders, minder ver. Ik zou bet nu niet meer kunnen zingen. Als ik het deed dim zou ik een commercieel artiest zijn. Maar als Greetje uit Bloemendaal het me vroeg en ik keek haar aan en ze wilde het echt, dan zong ik het toch. Zo inconsequent ben ik wel.

Ik zing in dit programma ook een paar oude liedjes. Ze hebben gezegd: dat doet om aan het publiek tegemoet te komen. Dat is niet juist. Ik doe het omdat ik die liedjes nu nog fijn vind.

Je zegt in je programma ook: Nixon is een gevaarlijke gek. Als daar voor geklapt wordt dan zeg je: dat zijn de andere gekken.
Herman: Daartoee probeer ik het totale gevoel van onmacht duidelijk te maken. Ik vind Nixon een kut, maar zolang onze regering zich niet wil distantiëren van de Amerikaanse politiek terwijl het merendeel van het volk dat wil, zijn we machteloos. Ik ben zo razend geworden met die collecte, Terwijl de nood in Vietnam zeker tien keer zo groot is als twintig jaar geleden hier. toen de dijken doorbraken, kan het nederlandse volk nog niet een fractie opbrengen van wat het toen opbracht.
Ach en dan vind ik alles zo hypocriet. Want wat is eigenlijk het enige wat hier gebeurt,een grote demonstratie in Utrecht. Nou dat is op zichzelf een goed ding maar het blijft een gebaar van machtelozen. Als dit simpele feit kan worden toegegeven dan heb je al heel wat gewonnen. Maar als dit vandaag in de krant staat, dan heb ik morgen weer een stapel brieven met: Herman van Veen je kunt wel wat doen. En dan volgt er een oproep om lid te worden van de een of andere partij. Ik vind dat je alleen iets kunt doen op die plaats waar je staat. Ik sta op het toneel en tracht daar mijn gevoel van machteloosheid duidelijk te maken. Ik neem de verantwoordelijkheid voor wat ik doe. Dat zou een minister ook moeten doen. Dat kan hij niet meer, hoor je dan roepen, nou dan moet zo'n man geen minister worden. Als je om minister te kunnen worden, zoals Den Uyl nu wil, tachtig procent compromissen moet sluiten, dan vraag ik me af of hij ooit bereikt wat hij bereiken wil.

Over een standpunt innemen over de Amerikaanse politiek blijf ik zeggen dat Nederland best eens net zo duidelijk en hard had kunnen zijn dan Zweden. Als we die scheet hadden gelaten dan hadden ze even opgekeken en waren ze weer doorgelopen, dus waarom zou die scheet niet gelaten worden. Zelfs als die hun hoed van het hoofd geblazen had, dan had die nog gelaten moeten worden. Maar ja, ik ben geen politicus zou dat ook niet willen zijn, ik heb bewust voor theater gekozen.

Herman: Hel theater in deze tijd hoeft een vertel- en een vermaakrol in een vermaaks-functie. Ik kies voor de vertelfunctie. Ik zie het theater als de plaats waar iemand die iets op zijn lever heeft dat kwijt kan. Ik heb ook wel een vermaaksfunctie maar die komt niet primair voort uit het willen vermaken. Ik heb met mijn vorige shows verwachtingen gewekt en nu die voor sommigen niet worden ingevuld werkt dat door als een teleurstelling of een bevrijding.
De eerste blijven in het vervolg weg, de anderen vertellen het opgetogen verder.

Nog even terug naar je thematiek van je show. Heb je die ontleend aan jouw jeugd, aan je vaderschap of aan nog iets anders?
Herman: Ik heb hem hoofdzakelijk ontleend aan het onderwijs. Daar zou hét accent op heel andere waarden gelegd moeten worden. Daar zou men elkaar moeten opvoeden tot aangenaam voor elkaar zijn. Daar zou niet meer moeten worden geleerd waar Stadskanaal ligt, maar hoe je een polis moet invullen. Er zijn in dit land toch bedrijven ontstaan die op een fantastische manier misbruik maken van de formulieren. Dat kunnen ze door de onwetendheid van de massa.
Ik heb het in Oostende gemerkt, toen ik daar met alle andere buitenlanders die er rondliepen werd gearresteerd. Je staat in je hemd als je te maken krijgt met de autoriteit in de vorm van een uniform. In een flits zie je dan weer voor je hoe het kan worden en hoe snel dat gebeuren kan. Hoe diep men er al inzit.

Je gaat in maart in Carré optreden. Heeft dat theater een bijzondere betekenis voor je?
Herman: Het leukste van Carré is dat dit theater iets heeft waardoor iedereen de gedachte krijgt dat je in een bijzonder theater staat. Het geeft mij altijd een soort jeugdboekensentiment en er loopt daar een aantal mannen rond die dat gevoel volkomen bevredigen. Die vertellen over: ik heb Buzieau er nog gezien en Toon Hermans. Ze praten er op eenzelfde manier over als de mensen die Abe Lenstra nog hebben zien voetballen en dat doen op een manier of het een betere voetballer was dan Cruyff.

Welke functie heeft volgens jou dan theater?
Het is ook zoiets als lezen over Kick Wilstra, een soort prentenboek waarbij je je kunt voorstellen hoe het was. Ach en ik hoop dat ik in die traditie van "ik heb hem hier nog gezien'^ wordt opgenomen. Zo ijdel ben ik wel.



Ruud Gortzak