Blauwdruk (gem pol.Utrecht)
Piet Deelman

IN GESPREK MET EEN BEKENDE UTRECHTER M/V

DE ZINGENDE CLOWN

oktober 1986


Bijna twee jaar ben ik bezig geweest om de bekende Utrechter van deze maand bereid te vinden tot een interview voor ons korpsblad. Het eerste telefonisch kontakt vond een jaar geleden plaats in Hamburg. Hij trad daar op met zijn programma Jodocus Quack; ik was daar op familiebezoek. Verrassend was het te ervaren dat bijna 500 km van huis het kontakt tot stand kon komen, terwijl dat in .Nederland eenjaar lang bijna onmogelijk leek. We hebben toen een principe-afspraak gemaakt voor een interview. Het heeft echter tot begin september van dit jaar moeten duren, voordat het werkelijk plaats kon vinden. We troffen elkaar in Motel Maarsbergen, omdat dal mooi op de route lag naar Nijmegen, waar hij die week optrad. Voorwaarde voor het interview was, dat ik zijn nieuwe voorstelling had gezien. En dat heb ik met veel genoegen in onze eigen Jaarbeurs. Daar was de start van zijn nieuwe Nederlandse toernee na bijna vijfjaar met veel succes in het buitenland te hebben gewerkt. Na de show gezien te hebben, ontmoette ik hem in zijn kleedkamer. Een gewone jongen zonder capsones, die blij en opgelucht was, dat het die avond weer goed was gegaan. Hij had meer onzekerheid en spanning over het slagen van de start van zijn nieuwe toernee, dan je zou verwachten van een artiest, die in een groot aantal wereldsteden zalen vol heeft getrokken. Het siert hem: HERMAN VAN VEEN.




Waar en wanneer ben je geboren?
Ik ben op 14 maart 1945 in het Stads- en Academisch Ziekenhuis geboren. Tot mijn 23e heb ik in de Kievitdwarsstraat gewoond. Dat was een van voetbal vergeven straat. Wij woonden naast Lammers van DOS en Van den Bogaard. Hij was back. Op de hoek had Erwin Sparendam, van Elinkwijk, een sigarenwinkel. Met hun kinderen voetbalde ik op straat. Ook woonde daar Blonde Truus. Hét hoer van Utrecht. Zij had altijd veel bekijks als ze in haar groene open auto met diverse witte hondjes rondreed. Aan de deftige kant, met de hoge stoepen, woonde een oud-burgemeester van Utrecht. Zijn naam weet ik niet meer. Je kon de bewoners van die straat eigenlijk opdelen in studenten, arbeiders, voetballers en hoeren.

Mijn vader was typograaf bij het N.U.D., drukkerij Bosch, later is dat Het Parool geworden. Wat je ook had was je eigen wijkagent. Dat was toch wel wat. Het was jouw politieman. Hij liep er altijd; je kon naar hem toe. Als er wat geweest was met jongens uit een ander buurt ging hij praten met die andere wijkagent en zei dan: dat moeten jouw jongens niet meer doen. Wel even anders dan in mijn huidige woonplaats Haastrecht. Daar zie je alleen maar Rijkspolitie-leerlingen.

Hoe is je jeugd verlopen?
^ Ik heb de lagere school tamelijk makkelijk doorlopen. Ik zat in de Mgr. Van de Weteringstraat op school, de Montesorischool. Dat was tamelijk ver weg. Op het Koekoeksplein was ook zo'n school, maar mijn vader vond het beter dat je op een andere school zat dan die waar de kinderen, waarmee je dag en nacht op straat speelde, naar toegingen. Achteraf vind ik dat een goede keuze geweest. Ik heb een grandiose jeugd gehad. De oorlog was net voorbij - mijn vader had de Duitsers persoonlijk eruit geslagen - en de jaren '50 kenmerkten zich door geweldig optimisme. Wat gebeurd was, mocht niet meer terugkomen.

Het leek altijd grote schoonmaak, zowel interieur als exterieur. Onze straat herinner ik mij als één grote permanente zandbak. Steeds lag hij open. Was het niet voor een nieuwe riolering, dan was het wel voor wat anders. De lonen gingen omhoog, er was werk, men maakte plannen. Buurtfeesten waren er ook. De straat was dan de straat. De baaien rokken werden uit de koffers gehaald; er werd een band gehuurd en op straat werd gedanst. De politie hield de straat daarvoor dicht. Wat mij het meest bijgebleven is uit mijn jeugd, is de kerstbomenjacht. Dat was uniek, een fenomeen.

Twee maanden ervoor werd je er al nerveus van. Bij de buren reserveerde je de kerstbomen ruim van te voren. Utrecht was opgedeeld in twee gebieden voor de twee grote vuren:
Koekoeksplein en Paardenveld. De laatste was het grootst, het vagevuur. Als het te gek werd, konden ze de hele zooi in het water schuiven. De 'teams' bestonden uit twee, driehonderd jongens. Jongens van 20 jaar liepen zingend voorop met eigen knuppels: afgeschoren kerstbomen of tuinslangen. Het werd nooit echt knokken, meer schreeuwen. Voor de jongens uit wijk-C had je respect. Door de stad gondsde het rumoer: 'Wijk-C is onderweg'. Als wij ze tegenkwamen lieten we onze bomen vallen en liepen een straatje om, waarna we achter de Wijk-C groep aansloten. Voorop liep een grote imposante goser, een voorloper van EIvis, veel briljantine in het haar. Als er een politieauto met vier man aankwam, spatte de groep uiteen.
Ook had het iets met klassenstrijd te maken. Met zo'n 250 man ragden we door Tuindorp. De kerstbomen groeiden daar; ze werden zo uit de tuinen gehaald. Het zou een speelfilm kunnen zijn. Dat vergeet je nooit meer. Alle Utrechters van mijn generatie hebben daaraan meegedaan. Toch was het milder dan wat nu gebeurt. Ook bij het voetbal. Dat wordt nu gevoed door sociale misstanden als werkeloosheid. Het was toen meer lachen. Ik heb me nooit bedreigd gevoeld. Waar het om ging onder elkaar was het tegen de steile wand van de wielerbaan zonder uitglijden opklauteren of met de politie achter je aan een volledige ronde lopen. Echt mijn jeugd was fabileus. Ik heb er alleen maar leuke herinneringen aan. Bijvoorbeeld ook aan het kanaal, met daarlangs 'de boulevard van Utrecht'. Daar zwom heel Utrecht. ledere wijk had zijn eigen stek. Bepaalde stukken kon je echt niet zomaar langs. De sensatie was het op een boot klimmen die je een stuk meenam en dan weer op een andere terug. Ook de Varsity had je daar. Met die studentenfeesten stond Utrecht op zijn kop.

Hoe verliep je jeugd verder?
Na de lagere school kwam ik op de Van Overbeeke-school, een soort experimentele middelbare school in Hoograven. Dat was een voorloper van de grote scholengemeenschap, ook met een brugklas. Ik heb staatsexamen HBS gedaan. Daarna naar het Utrechtse conservatorium. Viool studeerde ik daar. Ook heb ik A.M.V. gedaan. Dat is een onderwijsbevoegdheid. Vanaf mijn elfde jaar speelde ik al viool. Het hoofd van de Montesorischool vond dat ik mooi kon fluiten en kwam toen met een viool aan. Ik vond het prachtig. Uit economische redenen was het thuis de keuze tussen voetbal of viool. Ik koos voor vioolles. Voetbal deed ik op straat. Nu voetbal ik bij de Haastrechtse Voetbal Vereniging, H.V.V. toevallig mijn initialen, in het 7e, veteranen. Meestal speel ik in de competitie maar een halve wedstrijd, de tweede helft. Een hele wedstrijd durf ik niet echt aan. Na mijn optredens kom ik laat thuis en kan dan niet zo vlot op de andere ochtend.
Een uitschieter ben ik nooit geweest. Met voetballen en op school mocht ik net meedoen.

Hoe ben je tot dit vak gekomen?
Tijdens mijn studie verdiende ik wat geld bij in de Open Tafel, een studentenrestaurant met een abonnementensysteem. Ik stond achter de bar en bij mij kwamen ze langs voor de voor- en nagerechten. Daar ontstond toen het gevoel het leuk te vinden voor mensen op te treden. Ik maakte er een show van. Later mocht ik er met kerst vioolspelen. Ging er dan wat bij praten, maakte een grap en omdat de mensen het leuk vonden, mocht ik terugkomen. Dat gaat nu eigenlijk nog zo: mensen vinden je leuk en vragen of je terugkomt.

In tegenstelling tot andere jongens voelde ik mij aangetrokken tot het theater. Op de fiets ging ik alleen naar Amsterdam, naar Carré, terwijl anderen naar Schiphol gingen. Met name Chaplin fascineerde mij. Ik ben eigenlijk van de ene omstandigheid op de andere tot dit vak gekomen. Ik las het boek van Eric de Noorman. Toen die in Venetië kwam ontmoette hij een nar. Een tussenpersoon, die overal was en nergens bijhoorde. De nar is vrij, lokt geen agressie uit, heeft wel kritiek. Het vredelievende in dat beroep trok mij aan. Dat heeft misschien met mijn aard en karakter te maken. Ik zal niet snel veroordelen of een waardeoordeel geven. Dat komt denk ik voort uit mijn milieu, de tegenstellingen in de straat, de studie. Ik zie mijzelf als een clown die zingt en heb geen echte ambitie. Ik hou van dit werk en zie geen noodzaak wat anders te gaan doen. Mijn uitgangspunt is entertainment.

Waarmee heb je je tot nu toe bezig gehouden?
Poeh, eh ja, veel. Boeken geschreven, gedichten, 80 tot 90 LP's gemaakt, films, toneel, opgetreden in de grote steden in Nederland, in New York, Parijs, Hamburg, Wenen, Antwerpen. Ook in de D.D.R. Ik vind het mooi lang te kunnen staan in die steden. De mentaliteit in ieder land is anders. Je past je programma daarop aan. De voorstellingen an sich verschilden niet zo veel van elkaar. In Wenen heb ik opmerkingen gemaakt over het feit dat juist op 4 mei de presidentsverkiezingen werden gehouden met als voornaamste kandidaat Waltheim. Dat heeft veel reacties gegeven'. Ook heb ik veel kritiek gehad op mijn opmerkingen over de kruisraketten tijdens mijn optredens in Carnegie Hall (New York).
Daar kan ik niet goed tegen. Ik weet wel waardoor ik het oproep. Ik leg de nadruk niet op de vorm waarin ik het breng, maar breng het heel direkt. De bewapeningswedloop is toch een grof schandaal ten opzichte van de derde wereld. De twee grote mogendheden mogen niet alleen hun eigen waarden verdedigen. Kruisraketten in Nederland is daar een randverschijnsel van.

Wij beledigen de derde wereld door die houding. De historische rationele gronden voor het bezitten van wapens kan ik begrijpen. De theoretische oorlog die dit rechtvaardigt, kan ik niet begrijpen. Het is een afschrikkingsoorlog, die een vermogen kost. Het weten hoe je die wapens moet maken is al bedreigend genoeg. Die kennis geeft macht. Starwars is bedreigend. Hopelijk dat de hypothetische gesprekken daarover leiden tot het doel van de afschrikking, de bedreiging. Niet tot het werkelijk uitvoeren van de plannen. Ik heb het idee alleen te staan in deze visie. Door mijn visie te brengen wordt ik geciteerd. Mijn power is dan groter dan van een politicus.

Doordat ik mijn mening ook in het buitenland uitdraag, heeft dat geleid tot opmerkingen van: 'kunnen we die man niet verbieden het land te verlaten en dit soort dingen te zeggen'. Idioot.

Je doet veel aan liefdadigheid?
Voor Unicef doe ik onbetaald werk. Op kleinere schaal dan bijvoorbeeld Danny Kay. Alleen in Europa, als een soort ambassadeur, omdat ik vind dat de onmondigen, de kinderen, teveel geleefd worden. Ook zit ik in het bestuur van de Stichting Colombine, de naam van de vrouw van Harlekijn, samen met Maarten Sikking, de hockeyer, Marijn de Koning, vroeger van het NOS-journaaI en Prinses Irene, of beter Irene von Lippe Bisterfelt. Het motto van die Stichting is: samen delen. Het doel is het verstrekken van informatie over en het verwerven van fondsen voor projecten in de derde wereld. De basisfilosofie voor dit werk komt voort uit het principe van gelijkwaardigheid. Een voorbeeld van dit werk is een coöperatieve vereniging van vrouwen in Manilla. Door onze fondsen is daar nu een fabriek en een ziekenhuis. We helpen ze tot ze zelfstandig door kunnen gaan. Een ander derdewereldproject is in Ghana, waar we werken aan verbeteringen in de watervoorziening. Ook in Nederland heeft Colombine projecten. Onder andere wordt een leerstoel voor het vredesonderwijs betaald en gaat er geld naar het kankeronderzoek. Het logo van de stichting is een klavertje-3 met een los klavertje ernaast. Als we dat erbij kunnen brengen ontstaat er geluk.

Hoe ontstaat een voorstelling?
Zoiets is er niet ineens. Ik sa er ook niet speciaal voor zitten. Het groeit. Ik bouw met nieuwe stukken door op het oude. Een hele nieuwe voorstelling zal er daarom nooit zijn. Altijd zullen in de voorstelling herhalingen zitten. En tenslotte ben en blijf ik Herman van Veen en zal ik blijven dansen, zingen en vioolspelen. De zijstappen die ik in die ontwikkeling maak met een toneelstuk of het spelen in een film, dragen bij tot de nieuwe stukken. Bijvoorbeeld in de film Ciske de Rat speel ik een oude onderwijzer. Die figuur komt in mijn voorstelling terug, dan als werkeloze, maar met dezelfde problemen en hetzelfde pakkie aan. In de jaren dat ik dit werk doe, heb ik aan duidelijkheid gewonnen. Ook op technisch gebied is er met name de laatste vijfjaar veel verbeterd. Vroeger waren we erg afhankelijk van de schouwburg, die we bezochten. Nu nemen we ons eigen theater mee over de hele wereld. Net als een circus kunnen we onafhankelijk van de ruimte overal spelen, al is het midden in een weiland. Licht, geluid, toneel, alles is er.

Zit in je programma een boodschap?
Ik werk met contrasten. De thema's in de voorstelling komen voort uit de werkelijkheid. Ik geef aan hoe je er anders mee om zou kunnen gaan. Bijvoorbeeld met de dood, maar ook, om in jullie genre te blijven, met uniformen. Een uniform is er voor de herkenbaarheid. Met name in de socialistische landen is dat echter uit de hand gelopen, maar ook in de Verenigde Staten. Het uniform is er daar voor het in stand houden van het uniform. Er zit geen herkenbaarheid meer in. Het is macht om de macht en dat in een soort hanenwereld. In de voorstelling loop ik met een hele grote pet op. Lijk dan een klein jongetje. Ik bedoel dat als je zo'n grote pet op zet, je ook zo'n grote oorlog krijst. Een ander aspect is de kerk, de Rooms-Katholieke kerk. Die is met name gespecialiseerd in het creeëren van angst. Ieder mens heeft recht op vrijheid, die moet practisch ingevuld worden. De kerk geeft die ruimte niet; heeft zich ontwikkeld tot manipulant. De kerk belooft van alles, maar niets wordt ingevuld. Je kan God en de Hemel niet invullen. In de voorstelling geef ik dus aan hoe het anders zou kunnen, anders dan de werkelijkheid waarin we nu leven. Zelf ben ik niet religieus of gelovig. Ik kom voort uit een socialistisch nest, allemaal PvdA of communisten. Ik noem mezelf een pessimistische realist, of andersom. Dat klinkt nogal optimistisch, niet? Ik geloof in positieve collectieve energie. Als je met elkaar iets wilt bereiken, kan dat alleen met die drie: positief, collectief en met energie. Dat zie ik als beschaving. Wij maken dat als maatschappij niet waar. Het conflict dat dat veroorzaakt, ontstaat door manipulanten als de kerk, domheid, angst, gegroeide misstanden. Dus altijd kwetsend voor groepen en daardoor leven we in dit gewapende evenwicht. Vanuit deze hypothese heb ik het liedje 'Anne' geschreven: de wereld is niet mooi, maar jij, mijn dochter, kan hem mooier kleuren.

Wat zou je nog willen doen?
Ik zou graag mijn kleinkinderen willen zien (gelach; opm. red.). Ik heb vier kinderen en kleinkinderen zijn er nog niet. Maar serieus, ik wil blijven doen wat ik doe en dat in goede gezondheid. Wel wil ik de permanente last, die ik meedraag, wat meer van mijn schouders laten glijden. Ik zie toch tegen elke avond (voorstelling; opm. red.) op als tegen een berg. Toch vind ik het aan de andere kant prachtig tegen die berg op te mogen klimmen. Een ramp, maar toch prachtig. Het is hard werken. Altijd hopen dat de trein blijft rollen. Soms gaat-ie vanzelf, soms moet je hem douwen. Het zwaard hangt daarnaast steeds boven je hoofd. Dat zijn de nonsens van de publiciteit en kritiek. Ik noem dat de voltooid verleden toekomst. Daar sleep ik een sloot verontwaardiging door mee. Plannen voor de toekomst zijn eerst optreden in Carré. Daarna sa ik een speelfilm, voor de bioscoop en de tv., opnemen in Oostenrijk. Het is een soort Eurovisie-productie:
Oostenrijk, Zwitserland, West- Duitsland, Nederland en België werken eraan mee. Het is een grappige familie-film, een fantasieverhaal. Een familie clowns reist door het heelal en krijgt een SOS-sein van een planeet, die aarde heet. Zij vinden daar hun oorsprong. Hun voorouders hebben de aarde verlaten na een ongeval met kernwapens, wat weer een gevolg is van een opeenstapeling van ellende, beginnende bij een defecte broodrooster. De clowns keren terug en zien dat de bewoners niet meer kunnen lachen. Zij gaan daar w at aan doen.

Hoe zijn jouw ervaringen met de politie?
Met de gemeentepolitie Utrecht heb ik geen andere ervaringen dan vroeger op school, met de verkeerslessen. Wel heb ik met andere korpsen ervaringen. In Nederland ben ik drie maal gepakt voor te hard rijden. Dat was jaren geleden. Ik reed toen 's nachts met 180 km/h vanuit Duitsland naar huis. Nu zal ik dat niet meer doen; niet alleen vanwege de verkeersveiligheid, maar meer omdat ik het a-sociaal vindt in verband met het milieu. Mijn ervaringen mei de politie in andere landen is negatiever. In Vlaanderen trad ik op en werd in een soort razzia van straat opgepikt. Alle illegale buitenlanders werden in een cel gezet. Omdat mijn papieren in het hotel lagen, heb ik acht uur vast gezeten. Mijn manager heeft mij via de burgemeester vrij kunnen krijgen.

Een ander voorbeeld, in Duitsland, op het vliegveld van Frankfurt. Ik was erg moe en liep daar wat doelloos rond. Op een gegeven moment werd ik door de politie meegenomen. In een kamer op een matje moest ik mij helemaal uitkleden. Ze onderzochten ook mijn lichaams- plooien; zelfs met een handschoen in mijn anus. Ik voelde mij vreselijk onmachtig. Toen een andere politieman binnenkwam en zei dat hij mij herkende en wist wie ik was, werd ik snel vrijgelaten. Onthutsend was het dat ik nog gevraagd werd een handtekening te geven voor zijn dochter. Dat komt ook voor in Chili. Verschrikkelijk toch, geen wet, geen recht.

Dat was het laatste antwoord van het interview
Fluitend liep hij naar zijn auto. Eentje die zeker 180 km/h kan. Hij floot het nieuwe hitje 'Anne', een leuke melodie.
Het interview was anders gelopen dan ik mij voorgesteld had. Naast directe antwoorden, kreeg ik veel opvattingen en visies aangereikt. Daardoor zat ik knap vol. Later kwam ik nog op vragen die ik had willen stellen. Bijvoorbeeld waarom hij tijdens het interview twee glazen warme melk dronk. Zou hij het aan zijn maag hebben? Dat antwoord blijft hij ons schuldig.




PIET DEELMAN