Nrd Hollands Dagblad
C.Nicolaï

DE ECHTE CLOWN IS ZOEK

Opsporing verzocht van Herman van Veen

maart 1973

Theater Carré in Amsterdam is en blijft een van de moordendste zalen voor optreden van weinig mensen in weinig beweeglijke nummers. Niet naar hoeveelheid plaatsen, wel naar hoogte en diepte, is Carré hel grootste theater. Voor driekwart van het publiek ben je slechts een klein poppetje. En dan moet je van jezelf wel een enorme pcrsoonlijkheid hebben als je door je uitstraling door je exacte timing en door je lichamelijkc expressie toch vanuit dat „kleine poppetje" groot op je publiek overkomt. Zoals onlangs in datzelfde Carre. .lasperina. Die dolde en zong die hupste en barstte van de vitaliteit dat het tot op de hoogste gaanderij meeslepend aankwam.


Nu staat daar de met minstens zoveel talenten toegeruste Herman van Veen. En hij raakt merendeels zoek. Als je erg op hern gesteld bent en goed je best doet dan ondek je hem soms achter de man die daar Herman van Veen staat te spelen. Meneer Van Veen, bezonken, introvert, soms welbewust vrijwel fluisterend niet Herman van Veen, de extroverte clown, de potsenmakcr met een hart vol weemoed en met uiterlijk juist een aanval op zijn publiek dat het tempo van zijn grapjes en van zijn bliksemend bewegen amechtig maar dankbaar probeerde te volgen. In de overtuiging overigens, dat je dat niet zou lukken, dat je onverwacht weer op een heel andere manier over de dagelijkse „werkelijkheid" aan het denken werd gezet dan je voorspelbaar meende.

Wat is er dan nu mis. Is het palet van talenten van Herman niet „groot" genoeg voor een grote zaal? Moet hij in de intimiteit van kleinere zalen werken? Bij zijn opzienbarende, officiële debuut in 1968 dacht ik persoonlijk van wel; althans voorlopig. Juist omdat hij zo doelgericht een direkt spel met zijn publiek aanging. Juist omdat hij, met zijn 22 jaar en gebrek aan toneelervaring, zijn natuurlijke gevoel voor theater moest laten rijpen in de geborgenheid van intiem optreden. Maar hij was niet tegen te houden. Hij wilde alles tegelijk kunnen en laten zien. Hij liet zich voorbarig op de televisie lanceren en ging de mist in. Met zijn complete conservatoriumscholing had hij echter ook een behoorlijke zelfkritiek meegekregen.
Hij trok zich terug uit de te grote publiciteit; bleef weg van TV en radio; dook in kleine voorstellingen. Dus toch? Nee, want in mei 1971 dook hij op met een one man-show, zo vitaal en origineel, zo letterlijk adembenemend dat hij met oen grandioze klap z'n prestige en zijn persoonlijkheid hersteld had. Dat was in datzelfde „onmogelijke" Carré!

Wat is er dan nu, met de nieuwe one man-show in datzelfde Carré, mis? Niet het talent of het vermogen om deze superkuip tot in de nok te bespelen als ware het zijn zo fenomenaal gehanteerde viool. Niet zijn unieke, lichamelijke expressiviteit, variërend van een absurde dans tot een exact-raak klein gebaar ter ondersteuning van lied of tekst. Wat weg is, is de speelse onbevangenheid:
het vermogen maar vooral ook de durf om die wereld van ons, die er in kinderogen zo absurd uitziet, ook absurd voor ons neer te zetten. Bij zijn debuut heb ik gezegd dat, de naam Theater Harlekijn verkeerd was, omdat Herman niets heeft van de snibbige, materialistische schelm, maar juist alles van diens tegenspeler: de in wezen melancholieke schlemiel Pierrot. De Pierrot, die in zijn onaagepasthcid aan wat wij allemaal als „normaal" hebben afgesproken, het ware wezen vormt van de grote clown.

De clown is momenteel zoek, de maanzieke dichter (één facet van de Pierrot), overwoekert alles. Dat is een eenzijdigheid, die theatraal verkeerd moet uitpakken De kracht van de clown immers is, dat hij tot elke prijs zijn droefheid verbergt; dat wij, publiek, het zijn die gierend van de lach plots een kille hand om ons hart of geweten voelen, omdat de clown "het, aan ons overlaat de droeve bodem van de pret te doorzien. Niet aldus momenteel Herman van Veen, die in driekwart van zijn nummers zijn melancholie, zijn verdriet omdat al die lieve mensen tesamcn zo'n onlieve samenleving scheppen, staat te koesteren als de legendarische Narcissus zijn spiegelbeeld in de vijver.
Hij is met zichzelf bezig, te weinig met zijn publiek. Enkele malen breekt plots de absurde dwaasheid, de clowneske beweeglijkheid weer door een nummer heen. Maar als totaal is hij, hoe gek dat klinken mogeo, te verfijnd geworden. Tijdelijk, dacht en hoopte ik. Tijdelijk, omdat hij probeert zichzelf te vinden op de meest wezenlijke punten van zijn bijna overstelpende hoeveelheid en veelzijdigheid aan talenten van zang en dans, van instrumentale vertolkingen en sick jokes, van dichterlijkheid en agressiviteit.

In die bezinning en inventarisering naar de uitbouw van zijn eigen stijl is, hij te ver gegaan of althans te innerlijk geweest. Theater is nu eenmaal „uiterlijkheid", waarin je je innerlijk moet verpakken. En zeker een bak als Carré vraagt om een presentatie, om accenten, om „vergrotingen", die je „boodschap" als vuurwerk de zaal inschieten.

Daar heeft hij zich te weinig op bezonnen. Het is best een lieve avond geworden. Maar het is de bedevaart naar de kwetsbare ziel van een belijdend dichter. Opsporing gevraagd van de werkelijke clown Van Veen.
Hij is er nog. Maar in zijn volgend programma moet de werkelijke Herman maar meteen opstaan.



C. NICOLAÏ