Onze Sterren

Herman van Veen

feb 1971

Slechts weinig cabaretiers hebben een bliksemcarrière achter de rug gelijk aan die van Herman van Veen. Zijn komeetachtige loopbaan werd aanvankelijk in niet geringe mate gestimuleerd door de pers. Op een gegeven ogenblik werd er zelfs zo veel over het 'jonge natuurtalent' geschreven dat men wel haast kon spreken van overpubliciteit. Herman van Veen zag dit tijdig in, en damde alle verdere publiciteit af. Ruim een jaar verdween hij van de krantenpagina's en pas de vorige maand stond hij weer enkele interviews toe, waaronder één aan 'Onze Sterren'.


Hij ontvangt ons 's ochtends vroeg in het Maastrichtse Hotel du Casque. De vorige avond heeft hij de laatste van een serie voorstellingen gegeven in de plaatselijke schouwburg; nu zit hij er wat duffig bij, bestelt een groot glas jus d'orange, dat door een serviele ober met een blik van 'het zijn artiesten maar ik laat niks merken' geserveerd wordt.

Aanvankelijk zegt hij niet veel en maakt met zijn tenger postuur en zijn smalle handen een nogal slome indruk, als een vogelverschrikker in de mist. Niets doet vermoeden dat we hier te maken hebben met de 'grootste en meest sensationele theaterontdekking van de laatste jaren', zoals zijn eigen persdienst hem ambitieus voorstelt. Eerder zit voor ons het prototype van een moegestreden bazuinengel, die zijn trompet aan God heeft teruggegeven omdat de mensen zijn muziek niet mooi vonden.

'Weet je,' zo begint hij ten slotte, de woorden langzaam, voorzichtig aan elkaar rijgend, 'weet je, ik vind dat je naast een artistieke- ook een ruimtelijke planning moet hebben. Als de mensen 's ochtends op weg naar hun werk of tijdens de koffie een verhaal over je lezen en je foto zien, dan zullen ze minder snel geneigd zijn ook 's avonds nog eens naar het theater te gaan om naar diezelfde figuur te gaan kijken. En dat geldt in nog sterkere mate wanneer ze de week daarvoor datzelfde hoofd in een andere krant of in een ander tijdschrift hebben gezien. Dan krijg je zo'n effect van: 'hè, daar heb je die rotkop weer'. Daarom moet je er ook rekening mee houden aan wie je een interview geeft, in wélk blad het verschijnt, en waar dat blad verschijnt. Ik probeer het risico te vermijden dat ik voor halve zalen kom te spelen. Dat is voor het publiek niet gezellig, en daarnaast loop ik dan gevaar dat de zaaldirecteur tegen me zegt: meneer van Veen, alles goed en wel, maar we zullen volgend jaar toch maar wat minder voorstellingen met u moeten geven.'

Hoe is het om artiest te zijn?
Na het tweede glas sinaasappelsap begint hij wat meer onder de mensen te komen, hij borduurt serieus door op de vraag wat zijn vak voor hem betekent, welke inhoud hij eraan geeft: 'Voor mij is het alles, ik bén mijn vak, weet je. Er zou alleen een einde aan kunnen komen als ik doof werd. Afgezien natuurlijk van het absolute niets dat dood heet. Maar ik hoop dat dat heel snel gebeurt, zonder een lange lijdensweg bedoel ik. Eén klap. Boem! Een hartaanval bij voorbeeld.

'Een volle zaal is iets groots. Het vibreert zo'n zaal, waarin de mensen lekker dicht tegen elkaar aan zitten. Maar het moet wel een gedesintegreerde zaal zijn. Er moet een soort chaos in die zaal ontstaan, waarin allerlei onverwachte dingen gebeuren. Want het leven is onverwacht, ik ben onverwacht. Ik zoek ook bewust naar het onverwachte, dat is geweldig boeiend, zoeken naar iets waarvan je niet weet waar het is, of wat het wordt.' Het programma van Herman Van Veen staat dan ook niet van het eerste tot het laatste nummer vast. In feite heeft het geen begin en geen einde, omdat het publiek volgens hem ook buiten de zaal moet kunnen doorgaan. Het doek gaat dan ook niet dicht ter afsluiting van het programma.

Herman van Veen maakt eerder gebruik van een soort geraamte, waaraan hij alles ophangt, en waarbinnen hij constant improviseert en ook het publiek als het maar enigszins mogelijk is mee laat improviseren. 'Neem bij voorbeeld die gekleurde wand (een kunstig beschilderde schutting rond de bouwput die vroeger het Vrijthof was). Als ik die had moeten maken, had ik hem helemaal zwart geverfd, met één enkele, willekeurig neergekwakte witte stip erin. De voorbijgangers moeten dan maar bekijken wat ze ermee willen doen, of die vlek erin hoort of dat ie er toevallig ingekomen is.

doen: scheppen uit spontaniteit, zingen zonder begeleiding - zo maar wat in me opkomt, een raar lied. Zou eigenlijk niet gek zijn: Herman van Veen met zijn raarliederenrepertoire.'

Is Rozegeur een lied voor iedereen?

Tussen de artiest Herman van Veen en de mens Herman van Veen zit slechts weinig verschil, want ook op het toneel wil hij de mensen alleen maar gelukkig maken. Het heeft hem ook erg verwonderd dat sommigen hem eens hebben gezegd dat Rozegeur (zijn laatste plaatje) wel een fijn liedje was, maar geen lied voor hen.
'Terwijl het juist wél voor hen is. Ik zing wél voor huismoeders en bouwvakkers, alleen misschien iets moeilijker, ik maak het ze niet zo gemakkelijk. Ik ken het grote publiek wel, die mensen zijn niet zo stom als ze eruit zien. Het is een kwestie van omhooghalen, van niveau-verhoging. Want als je er goed over nadenkt, is hel toch een walgelijke wereld waarin we leven: te veel auto's, te veel machines. Zo'n jongen als Heintje heeft een juweel van een stem. maar kijk eens wat hij zingt, in feite is hij het produkt van een meedogenloze uitbuiting van stemmen en lijven.'

Uit de laatste zinnen blijkt dat Herman van Veen geïntrigeerd wordt door het absurde, het tegenstrijdige in wat sommige predikanten het Leven, met een grote L, plegen te noemen. Hij probeert net als iedereen een evenwicht te vinden, maar dat is erg moeilijk. 'Vooral als je weet dat er om de hoek 70.000 mensen doodgeschoten worden.'

De mensen moeten meer nadenken

Overigens is Herman van Veen niet zo'n vurig aanhanger van geëngageerd cabaret, hij wil het niet over ene meneer Cals of over ene meneer den Uyl hebben, en evenmin over Vietnam. 'Want ik zou niet over Vietnam praten maar over slijk, het gaat er niet om of je het grote woord Vietnam in je mond durft nemen, het gaat erom of je het wilt hebben over alle bloedbaden, ook die hier achter hel hotel, bij wijze van spreken.

'Wanneer iemand mij een aanbod zou doen om in het duurste theater op te treden, en ik zou weten dat die man rotzooi in de wereld veroorzaakt, dan zou ik durven zeggen: hou jij je theater maar, ik treed wel op in hel weiland hierachter, met een zaklantaarn. Dan licht ik het nog goed uit ook.

'De oorzaak van alle onrecht ligt bij de mensen zelf,' vindt de 25-jarige kunstenaar, 'ze zouden moeten beseffen dat er achter hun borst een hart zit, boem, boem, boerelul, boerelul. Als ze 'dat horen, gaan ze wel denken.' Herman van Veen is een harlekijn, soms een beetje triestig, als een moegestreden clown, maar dan weer sprankelend, onvermoeibaar zoekend naar nieuwe weggetjes om zijn publiek toch gelukkig te maken.
Hij geeft de kapstok, maar neemt de jas niet aan. Dat moet het publiek zelf doen. Het is daar mans genoeg voor.
Een rasartiest, die het beste naar voren komt in zijn gedichtenbundel (zelf noemt hij het gedachtenbundel), uitgegeven in Bussum bij Andries Blitz, waaruit wij enkele gedichten hier afdrukken.